Risorgimento, politiek en censuur (1996)

Inleiding bij de opvoeringen van Verdi’s Rigoletto door de Nederlandse opera in 1996.


Toen Verdi op 9 of 10 oktober 1813 ter wereld kwam in Roncole, bij het stadje Busseto in Parma, was Noord-Italië enkele jaren tevoren ingelijfd bij Frankrijk. Formeel gezien is de componist dus als Fransman geboren. Een week later werd de macht van Napoleon in de Slag bij Leipzig gebroken. De 'honderd dagen' tussen de ontsnapping van de naar Elba verbannen keizer en zijn definitieve nederlaag bij Waterloo, anderhalf jaar later, vormden slechts een kortstondige onderbreking van de reorganisatie van Europa naar vóórrevolutionaire principes. Deze kwam tot stand op het Congres van Wenen (1814/1815). Daar werd Italië verkaveld tussen de vroegere machthebbers. In het Zuiden keerden de Bourbons terug op de troon van het Koninkrijk van de beide Siciliën (Sicilië en Napels). De Paus werd herbevestigd in zijn wereldlijk gezag over de Pauselijke Staten. Het Huis van Savoye wist zijn koninkrijk te vergroten: het omvatte voortaan niet alleen Sardinië en Piëmont, maar ook het grondgebied van de voormalige Republiek Genua; het nieuwe koninkrijk was de functie van bufferstaat tussen Frankrijk en Oostenrijk toegedacht. Want de rest van Italië viel rechtstreeks of indirect onder het bewind van de Habsburgs. Oostenrijk herkreeg de heerschappij over Lombardije, waaraan de Veneto werd toegevoegd. Daarnaast werden er vier hertogdommen geschapen – Toscane, Modena, Lucca en Parma, waarvan het bestuur werd toevertrouwd aan familieleden van het Huis Habsburg. Tevreden terugziend op de mislukte revoluties van 1848 kon de Oostenrijkse kanselier Metternich, een van de architecten van de post-Napoleontische orde in Europa, in 1849 constateren dat Italië nog steeds niet meer dan 'ein geographischer Begriff' was.

Maar met de bajonetten van de grande armée waren ook nieuwe politieke denkbeelden in Italië gearriveerd. Deze hadden wortel geschoten en bleven dat doen, ook nadat de eersten geweken waren. De idee dat politieke macht moet berusten op de volkssoevereiniteit vond brede weerklank. Op basis daarvan kwam het tot een volgende stap: Italië moest van een geografisch een politiek begrip worden. De willekeurige opdeling in verschillende politieke eenheden moest plaats maken voor de vorming van een Italiaanse republiek, die het politieke tehuis van de Italiaanse natie zou zijn; een Italiaanse natie die toen nog helemaal niet bestond.

Tweehonderd jaar nadat Niccolò Machiavelli zijn II Principe had afgesloten met een vertwijfelde oproep om Italië te verenigen en van vreemde heersers te bevrijden, ontstonden geheime genootschappen en bewegingen die dit programma in eigentijdse vorm trachtten uit te voeren. Geheime genootschappen – want ruimte voor openbare politiek stonden de machthebbers niet toe.

De eerste pogingen tot revolutie werden in 1820 ondernomen door het genootschap van de Carbonari in Napels, en later in Turijn. Zij werden neergeslagen door Oos­tenrijkse legers; net als die van tien jaar later, erop gericht een constitutionele monarchie in midden-Italië te vestigen. Met de mislukking van deze ondernemingen kwam er een eind aan de eerste fase van het Risorgimento. In de tweede en belangrijkste fase staat Giuseppe Mazzini centraal, die in zijn tijdschrift La Giovine ltalia het programma van de transfor­matie van de bestaande Italiaanse staten in één republiek uitdroeg; het instrument daartoe moest het geheime ge­nootschap van diezelfde naam zijn. Mazzini's morele statuur was en bleef immens en onbetwistbaar, ook al bleek hij wei­nig succesvol en competent als revolutionair en politicus.

Giuseppe Verdi groeide op in het hertogdom Parma. De landsvrouwe was de dochter van de Oostenrijkse keizer, aartshertogin Marie Louise, die aan deze positie de voor­keur had gegeven boven het volgen van haar echtgenoot, Napoleon Bonaparte, naar diens laatste ballingsoord, Sint Helena. Verdi werd een hartstochtelijk aanhanger van Mazzini en diens ideeën – de baard die hij ging dragen was gemodelleerd naar die van de revolutionair, en als zodanig evengoed een symbool van zijn politieke overtuiging als de namen die hij en zijn eerste vrouw Margherita hun jong ge­storven kinderen gaven: Virginia en Icilio Romano – beiden hoofdfiguren uit Vittorio Alfieri's republikeinse toneelstuk Virginia. Hij zou ook als geen ander de kunstenaar bij uit­stek van het Risorgimento in deze tweede, heroïsche fase worden. Maar hij was geen revolutionair van jongs af; wel­licht mede omdat het bewind van de Oostenrijkse aartsher­togin in Parma veruit het minst repressieve in Italië was. Tekenend is dat hij zijn vierde opera, I Lombardi alla prima crociata, aan haar opdroeg. Als dank ontving hij bij een au­diëntie een met juwelen versierde gouden speld. (Op haar beurt zou de aartshertogin in Parma twee keer in het sei­zoen Nabucco bijwonen.) Vóór hij zijn geluk als operacompo­nist beproefde, was Verdi als maestro di musica  in Bus­seto overigens feitelijk in dienst van het hertogdom ge­weest.

Het nationalisme van Mazzini had niets benepens en was wars van chauvinisme en zelfverheffing van de eigen natie boven andere. Het berustte op de solidariteit van de onderdrukten tegen hun onderdrukkers in het alge­meen. Mazzini's geheime genootschap had later naast Ita­liaanse ook Poolse en Duitse secties. Het gemeenschappe­lijk ideaal was dat van een federatie van vrije naties in Europa.

Van dit Risorgimento-nationalisme werd Giuseppe Verdi de artistieke protagonist. De thema's ervan doordesemen zijn vroege opera's en klinken nog door in de grote werken van zijn middenperiode, zoals Rigoletto. Sommige ervan zijn voor de hand liggend: het samenzweerderskoor (Ernani, Macbeth, Rigoletto, Un ballo in maschera) dat er uitdrukking van is hoezeer politiek in deze periode alleen bedreven kon worden in de vorm van geheime genootschappen en samenzweringen. Andere vertonen zich meer in abstracte vorm: het patriottisme als een waarde die mensen kan verenigen (de grote koren in Nabucco, I Lombardi en Macbeth). Rechtstreekse politieke verwijzingen zijn echter zeldzaam; daarvoor was Verdi ook in deze vroege opera's te subtiel. De beroemdste hiervan is waarschijnlijk de scène tussen de Romeinse veldheer Ezio en Attila, die het beleg voor Rome heeft geslagen, waarin Ezio de Hunnenleider toevoegt: 'Avrai tu l'universo, resti l'Italia a me' (Neemt gij de wereld, maar laat Italië aan mij). Deze leidde overal in Italië tot pandemonische interrupties door het publiek: 'Italia a noi!' In het algemeen echter werd pas achteraf, door het publiek, de politieke springkracht in Verdi's vroege opera's gevonden – wat niet wil zeggen dat deze er niet in besloten lag. Het Risorgimento-nationalisme was humaan: terwijl het de bevrijding van 'het volk' nastreeft, gebeurt dat niet door de ontmenselijking van degenen die dit tegenwerken. Het grote koor van de kruisvaarders in I Lombardi kon en zou geduid worden als equivalent van het slavenkoor uit Nabucco, maar de opera als geheel is zeker geen revolutionair pamflet waarin 'zwart' tegenover 'wit' staat. Verdi's altijd aanwezige besef van het tragische in de menselijke existentie paste wonderwel bij de geest van het Risorgimento.

Juist omdat normale politieke activiteiten in de autoritair geregeerde Italiaanse staten niet in een publieke sfeer mogelijk waren, werd het operatheater onder daartoe gunstige omstandigheden veel meer dan een muzikale en artistieke arena. Dit was de periode waarin operahuizen niet langer het prerogatief van vorstenhoven waren, maar in stand werden gehouden door overheid en de maatschappelijke elites van de Italiaanse steden. Bij gebrek aan wat tegenwoordig ‘leescultuur' wordt genoemd – gevolg niet alleen van analfabetisme, maar ook bij ontstentenis van een standaard Italiaanse taal — kon de opera functies vervullen die nu toevallen aan televisie en strips. Opera was, met andere woorden, in potentie het medium voor publieke (en daarmee indirect politieke) meningsvorming en expressie. En het was – voor die tijd – een massamedium. In één jaar woonden in Milaan en Parma evenveel bezoekers opvoeringen van Nabucco bij als deze steden inwoners telden.

Dat verklaart nog niet waarom nu juist Verdi de componist van het Risorgimento werd, want opera's van andere compo­nisten lieten zich ook zeer wel politiek duiden. Rossini's laatste opera, Guillaume Tell (1829), was perfect geschikt om uiting te geven aan anti-Oostenrijkse sentimenten. Dat gold zeker ook voor zijn L'assedio di Corinto. Maar Rossini beschikte niet over politieke instincten. Als hij al niet – muzikaal en politiek – een reactionair was, dan op zijn best een opportunist. Hij nam in 1822 graag Metternichs uitnodi­ging aan om voor het Congres van Verona (voortzetting van dat van Wenen) cantates te componeren in dienst van de Restauratie, ook al plakte hij daarbij oude muziek onder de hem opgegeven teksten. Zijn komische meesterwerk Il viag­gio a Reims zou hij in 1825 schrijven als gelegenheidsstuk voor de kroning van Karel X, de meest reactionaire der Franse Bourbons.

Ook bij andere voorgangers en tijd­genoten van Verdi – Bellini, Donizetti, Mercadante – zijn poli­tiek of politiek te duiden thema's aanwezig, en die hadden soms wel degelijk consequenties. Bij Napels stierf in 1844 een groep volgelingen van Mazzini voor het vuurpeleton, ter­wijl zij het koor uit Mercadante's Donna Caritea zongen dat begint met de woorden 'Chi per la patria muor, vissuto è assai' (Wie voor het vaderland sterft, heeft lang genoeg ge­leefd).

Wat bij deze componisten echter nooit meer dan elementen waren die in dienst van een politieke zaak ge­steld zouden kunnen worden, voegde zich in de vroege ope­ra's van Verdi tot een samenhangend geheel.

Nabuco­donosor, al snel ingekort tot Nabucco, Verdi's derde opera, is een prachtig voorbeeld van de politieke functie van opera in deze situatie, maar tegelijkertijd ook een demonstratie van de ideologie van het Risorgimento: het joodse volk in Babylonische ballingschap is niet alleen, en niet zozeer een vermomming van de geknechte Italianen; het is veel meer voorbeeld van een universele conditie, waarin ook de bewo­ners van Italië – nog lang geen Italianen – zich konden her­kennen.

Als de Oostenrijkse, pauselijke of Bourbonautoriteiten al oog voor dergelijke verschillen hadden, dan lieten zij zich daaraan in de praktijk niets gelegen liggen. Juist omdat andere publieke media veel minder effectief en algemeen waren dan opera, werden tekst en teneur hier nauwlettend in het oog gehouden door de censuur. Alles wat uitgelegd kon worden als een gecamoufleerde politieke boodschap tegen het geloof en het heersende ancien régime wekte argwaan bij de autoriteiten. Het bewind van Oosten­rijkse Habsburgs in de negentiende eeuw is wel gekarakteri­seerd als 'Despotismus gemildert durch Schlamperei' (door geklungel getemperd despotisme); vergeleken met de wijze waarop de twintigste eeuw voorbeelden te zien heeft gegeven van politieke censuur, kan men de wijze waarop die van het ancien régime in Verdi's jonge jaren opereerde niet anders dan mild worden genoemd. Zelden werd een opera zonder meer verboden; veelal stelde de censuur zich ermee tevreden als plaats en tijd van handeling verplaatst werden naar een situatie die niet rechtstreeks verwees naar de hedendaagse politiek op het schiereiland.

Als Verdi's opera's de geest van het Risorgimento in zijn tweede fase tot uitdrukking brengen, dan betekent dit zoals gezegd niet dat hij deze opera's met een politieke intentie voor ogen schreef. Alleen La Battaglia di Legnano is door hem gecomponeerd als weloverwogen bijdrage aan de revolutie van 1848, naast het strijdlied dat hij op aandrang van Mazzini componeerde op een tekst van de dichter Goffredo Mameli, Suona la tromba. Mazzini hoopte dat dit de Marseillaise van de Italiaanse revolutie zou worden, maar zo mocht het niet zijn. Evenmin kwam Verdi's hoop uit dat Suona la tromba 'spoedig gezongen mag worden op de vlakten van Lombardije bij de muziek der kanonnen'. Fratelli d'Italia, ook op een tekst van Mameli, bleef het lied van Italiaanse 'achtenveertigers'. De jonge Mameli zelf stierf het jaar daarop bij Garibaldi's moedige maar hopeloze verdediging van de Romeinse republiek tegen de Franse troepen die Napoleon III naar Italië had gebracht om Paus Pius IX weer aan de macht te helpen.

Verdi voltooide La Battaglia di Legnano in december 1848 in Parijs; tezelfdertijd namen de revolutionairen in Rome de macht over. Mazzini arriveerde uit Zwitserland, vrije verkiezingen vonden plaats en een constitutionele republiek werd in het leven geroepen. Onder deze omstandigheden ging de opera op 27 januari 1849 in het Teatro Argentina in première en beleefde een overdonderend succes. De hele laatste akte moest worden herhaald. La Battaglia di Legnano verhaalt de overwinning in 1176 van de Liga van Lombardijse steden op de Duitse keizer Frederik Barbarossa. Overeenkomstig een beproefd mechanisme in de constructie van het negentiende-eeuwse nationalisme projecteerde Verdi in deze historische gebeurtenis een natie die toen nog niet bestond. Terwijl het vaderland van de Veronezen toen Verona was en Milaan dat van de Milanezen, opent de opera met een koor 'Viva Italia'. Hier had Verdi vanzelfsprekend geen last van de censuur. Elders in Italië lagen de verhoudingen nog steeds (of alweer) anders. Daar moest hij erin toestemmen dat de historische context van de opera geheel gewijzigd werd. Barbarossa veranderde in de hertog van Alva; de handeling werd verplaatst naar de Lage Landen ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog en de titel luidde voortaan L'assedio di Arlem, het beleg van Haarlem.

Verdi's aanvaringen met de censuur waren veelvuldig, maar bepaald niet uitzonderlijk. Terwijl de Oostenrijkse autoritei­ten aan de ene kant de opera bewust als 'opium voor het volk' trachtten te gebruiken, kunst als substituut voor poli­tiek, waren ze aan de andere kant zich er ook van bewust dat de balans tussen kunst en politiek in het operatheater fragiel was. Vandaar niet alleen de censuur vooraf van libret­ti, maar ook het toezicht in het theater zelf, waar ordebe­waarders desnodig hardhandig probeerden te voorkomen dat encore's (niet zelden door het publiek in andere bewoor­dingen meegezongen) plaatsvonden.

Als men het op­treden van de censuur volgt, heeft het er veel van dat recht­streekse uitingen van nationalisme uiteindelijk minder zwaar telden dan de aantasting van het ancien régime: toespelin­gen op het immorele gedrag van vorsten en op samenzwerin­gen om ze te doden.

Zonder censuur was er geen Rigoletto geweest. De opera die Verdi oorspronkelijk voor ogen stond zou La Maledizione di Saint-Vallier hebben ge­heten, gebaseerd op het toneelstuk van Victor Hugo Le roi s'amuse. Nadat Verdi met Nabucco zijn naam had gevestigd in Italië werd hij met Ernani (1844) een beroemdheid in Europa, tot verontwaardiging van Hugo, van wiens toneel­stuk Hernani de opera is afgeleid. Hernani geldt als het ope­ningssalvo van de Romantische beweging in Frankrijk en als zodanig was het stuk van begin af aan omstreden. Dat gold zeker ook voor Le roi s'amuse dat in 1832 in première ging. Hoewel Frankrijk na de juli-revolutie van 1830 een constitu­tionele monarchie met een 'burger-koning' (Louis Philippe) was geworden, kwam Hugo's beeld van een cynische en schuinsmarcherende koning Frans I toch nog zo hard aan, dat verdere opvoeringen verboden werden. Pas in 1882 kwam het stuk opnieuw op het toneel.

Verdi koos Le roi s'amuse niet vanwege zijn schandaal verwekkende potentie, maar om de krachtige dramatische werking van het gegeven, die hem Hugo met Shakespeare deed vergelijken. De opera was bestemd voor het Teatro La Fenice in Venetië, waar de censor eerder I due Foscari had afgewezen, omdat bepaalde Venetiaanse families zich zouden kunnen stoten aan Verdi's op Byron gebaseerde plot, waarschijnlijk omdat dit zozeer op de historische werkelijkheid was gebaseerd.

Zijn verwachting dat zijn trouwe tekstdichter Francesco Maria Piave het pad met de censor geëffend had, werd geloochen­straft toen in naam van de militaire gouverneur een absoluut verbod werd afgekondigd over de opera zoals die door Piave en Verdi was geconcipieerd. Voorstellen van de directeur van La Fenice om tegemoet te komen aan de Oostenrijkse bezwaren vond Verdi onaanvaardbaar, omdat daarmee het drama tot nietszeggendheid en onbeduidendheid zou worden gereduceerd. Uiteindelijk kwam het, met medeweten van de censuur, tot overleg tussen Verdi, Piave en de secretaris van La Fenice, Brenna. Dit resulteerde in een compromis. De opera zou van het Franse hof worden verplaatst naar een of ander onafhankelijk hertogdom in Frankrijk of Italië. De karakters uit Hugo's stuk zouden blijven, maar kregen andere namen. Rigoletto (eerst: Triboulet) behield zijn mismaaktheid. De scène waarin 'Gilda' (oorspronkelijk Blanche) zich in het paleis tegen de koning (die ze kent als een arme student) denkt te beschermen door zich in een vertrek op te sluiten, waarop de koning de sleutel te voorschijn tovert – het is die van zijn slaapkamer; die scène zou geschrapt worden. Zo werd Frans I de naamloze 'hertog van Mantua'. Want bij naam mocht deze niet worden genoemd, hoewel het zo duidelijk was dat hij alleen maar Vincenzo Gonzaga, toentertijd de heerser van Mantua, kon zijn dat na de première een criticus Piave verweet dat hij er wel eens rekening mee had kunnen houden dat er nog Gonzaga's in Venetië leefden. Ook in zijn definitieve vorm bleek Rigoletto te scherp om op sommige plaatsen in Italië niet alsnog door de censor te worden gefatsoeneerd en onder een andere naam (Viscardello, Lionello, Clara di Pert) naar een andere omgeving overgeplaatst te worden.

            De idealen uit de tweede fase van het Risorgimento zouden niet gerealiseerd worden. Zeker, Italië werd uiteindelijk verenigd, toen in 1870 de Franse troepen teruggeroepen werden na het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog en het Italiaanse leger Rome innam. Niet echter als een vrije republiek, maar als een constitutionele monarchie die binnenlands weinig liberaal was en tegen het eind van de eeuw buitenlandse koloniale avonturen in Afrika begon. Enerzijds accepteerde Verdi deze uitkomst als een onvermijdelijk compromis met Realpolitik, een begrip dat in deze tijd ontstaat en zeker in Italië geassocieerd wordt met Camille Cavour, de eerste minister van Sardinië-Piëmont, die met zijn cynische diplomatie erin slaagde Franse steun te mobiliseren voor het verdrijven van de Oostenrijkers uit Italië. In Don Carlos en Simon Boccanegra heeft Verdi op aangrijpende wijze de dilemma's van Realpolitik, de spanning tussen politiek idealisme en politiek realisme, tot uitdrukking gebracht. Cavour werd zijn politieke leidsman, maar nadat deze was gestorven verloor Verdi daadwerkelijke betrokkenheid bij de politiek van zijn dagen.

Aan de andere kant bleef hij zijn Risorgimento-idealen toch getrouw. In de Italiaanse pogingen Abessinië tot een kolonie te maken zag hij niets. Wie wil kan in de waardigheid die hij de verslagen Ethiopiërs en hun koning Amonasro in Aida toekent, aflezen wat hij met vooruitziende blik vond van de Italiaanse expansie in Oost-Afrika, die in 1896 zo'n passend eind vond in de nederlaag van het Italiaanse expeditieleger bij Adua.

Toen Verdi voor de Wereldtentoonstelling van 1862 in Londen zijn 'Hymne der Naties' schreef, nam hij voor het Verenigd Ko­ninkrijk vanzelfsprekend het God save the Queen als volks­lied. Maar voor Frankrijk gebruikte hij de Marseillaise, hoe­wel het officiële volkslied van het Tweede Keizerrijk Partir pour la Syrie was. Evenzo gebruikte hij niet het toenmalige volkslied van het koninkrijk Italië, maar Fratelli d'Italia, dat heden ten dage het Italiaanse volkslied is, maar toen niet meer dan een revolutionair lied uit 1848. Ik ken maar één opname van deze hymne, die van een uitvoering onder Toscanini in New York tijdens de Tweede Wereldoorlog. De dirigent heeft daar aan de lnno delle Nazioni ook nog de Internationale toegevoegd, toentertijd het volkslied van de Sovjetunie, en het Amerikaanse, The Star-Spangled Banner. Zonder twijfel handelde hij daarmee in Verdi's geest; Verdi, die niets van anti-semitisme moest hebben en tegen het eind van zijn leven bijdroeg aan een steunfonds ten behoeve van kapitein Dreyfus.

 

Inleiding bij de opvoeringen van Verdi’s Rigoletto door de Nederlandse opera in 1996.

DNO, Rigoletto, Amsterdam 1996

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Geschriften van een intellectuele glazenwasser
Datum verschijning
28-11-2009

« Terug naar het overzicht