Pechtolds politieke peuterspeelplaats

Het gaat erom of zaken als democratisch kunnen worden voorgesteld, niet of ze het ook zijn.


Geklaag over ‘ achterkamertjespolitiek’ is een even dom als misleidend onderdeel van wat voor ‘ nieuwe politiek’ doorgaat. Dat vond ik al toen het eerste paarse kabinet aantrad en de deelnemende partijen beweerden dat nu een geheel nieuwe politieke stijl zijn intrede zou doen. Echt dualisme en geen achterkamertjespolitiek meer! Acht jaar later sloeg Pim Fortuyn met dezelfde praatjes zijn slag. Geen betere demonstratie van de oprechtheid van deze pretenties dan het non-agressiepact dat Fortuyn en Jan Peter Balkenende vóór de verkiezingen van 2002 sloten, in het geniep. Ook het politieke bedrijf kan niet in volledige openbaarheid functioneren.


Maar wat nu naar buiten is gekomen over de recente mediavoorstellen van D66-staatssecretaris Medy van der Laan heeft maar heel weinig met achterkamertjespolitiek te maken. Het blijkt dat die voorstellen zijn bedacht door de fractievoorzitters van CDA (Maxime Verhagen) en VVD (Jozias van Aartsen) en D66-Kamerlid Bert Bakker – fractievoorzitter Boris Dittrich kon niet. De staatssecretaris mocht er niet bij zijn toen de heren uitmaakten wat haar beleid moest zijn. Ze werd wel erg boos over het resultaat, maar bleef toch ‘ ambtenaar van het jaar’ en heeft na wat binnensmonds morren het media-akkoord voor haar rekening genomen.

Dit is niet zozeer achterkamertjespolitiek als wel een staatsrechtelijk monstrum en een aantasting van de parlementaire democratie. Niet de regering maakt voorstellen, die vervolgens aan het oordeel van de Tweede Kamer worden onderwerpen, nee, hier bepalen de leiders van de regeringspartijen buiten regering en kiezers om wat het regeringsbeleid is dat zij moeten controleren. Daar schamen ze zich niet eens voor. Van Aartsen en Dittrich, die altijd de mond vol hebben van politieke vernieuwing, blijken even grote liefhebbers als Verhagen te zijn van wat zij inmiddels ‘ formatieconstructie’ noemen.

Een eerder resultaat van zo’n formatieconstructie was de benoeming van Alexander Pechtold tot minister van Bestuurlijke Vernieuwing, nadat zijn voorganger, Thom de Graaf, was afgetreden wegens gebrek aan steun bij de regeringspartijen (inclusief D66) voor het door hem bedachte kiesstelsel. Hij kreeg als opdracht ‘ een grondig en gericht onderzoek’ te doen naar ‘de versterking van de relatie tussen kiezer en gekozene, alsmede versterking van de democratische legitimatie van het bestuur’. Iemand die echt in versterking van de democratie is geïnteresseerd, zou die opdracht hebben aangegrepen om zijn pijlen op het staatsrechtelijke geknoei te richten waarbij partijen ná de verkiezingen een coalitie vormen en een regeerakkoord overeenkomen waaraan de kiezers in geen enkel opzicht te pas komen; de formatieconstructie is het nieuwste voorbeeld van dit geknoei.

Maar in echte problemen van de democratie is D66 evenmin geïnteresseerd als de andere regeringspartijen. Merk op dat in de opdracht niet van versterking van democratie wordt gesproken, maar van versterking van democratische legitimatie. Dat wil zeggen: het gaat erom of zaken als democratisch kunnen worden voorgesteld, niet of ze het ook zijn.

Van een grondig onderzoek is geen sprake geweest toen Pechtold begin juli al een aantal voorstellen presenteerde. Zo wordt ‘een Burgerforum’ ingesteld dat representatief moet zijn voor de bevolking. Dit verzint een nieuw kiesstelsel. Hoe die representativiteit wordt gewaarborgd is onduidelijk. Op grond van welke uitgangspunten een nieuw kiesstelsel moet worden verzonnen, is een raadsel. De Graaf heeft nog enig onderzoek laten verrichten naar de voor- en nadelen van kiesstelsels, maar Pechtold acht dat niet nodig. Een echte politieke populist vindt deskundigheid en kennis van zaken immers per definitie volksvijandig.

Een ander voorstel behelst dat de verkiezingen voor de gemeenteraad niet meer op dezelfde dag worden gehouden. Dat leidt volgens de minister (en het kabinet sprak hem niet tegen) tot grotere belangstelling van de kiezers, want dan kunnen die verkiezingen niet langer een pseudo-landelijk karakter dragen. Ditzelfde kabinet wil met het omgekeerde argument ondernemingsraden juist allemaal tegelijk laten kiezen.

Het uitgangspunt van Pechtold berust nergens op en dat had hij geweten als hij zijn huiswerk had gedaan. Zijn voorganger in het eerste paarse kabinet en partijgenoot Jacob Kohnstamm had dit idee ook al overwogen. Hij liet echter eerst onderzoeken of het ook echt zou werken. Uit dat onderzoek (1997) bleek echter dat het verband tussen de opkomst bij en de spreiding van verkiezingen juist negatief werkt: spreiding leidt tot een veel lagere deelname aan lokale verkiezingen.
In Pechtolds politieke peuterspeelplaats doen feiten en argumenten er echter niet toe.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
28-07-2005

« Terug naar het overzicht