Omstreden vrijhandel

 

De huidige internationale economische orde heeft als uitgangspunt dat onbelemmerde vrijhandel tot verhoging van welvaart voor iedereen leidt. Dit uitgangspunt is formeel vastgelegd in de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die landen kan straffen als die zich naar het oordeel van de WTO schuldig maken aan protectionisme. Het is ook uitgangspunt van de voornaamste internationale financiele organisaties, het Internationale Monetaire Fonds (IMF) en de Wereldbank. Op basis van dit uitgangspunt worden sinds jaar en dag recepten voor arme landen uitgeschreven.

Het leerstuk van de vrijhandel is geformuleerd door de succesvolle Londense beursmakelaar van Nederlandse afkomst David Ricardo (1772-1823) in zijn On the Principles of Political Economy and Taxation (1817). Naast The Wealth of Nations (1776) van Adam Smith geldt dit als hoofdwerk van de klassieke economie.

Iedere economiestudent kent het beroemde voorbeeld waarmee Ricardo de voordelen van vrijhandel demonstreerde. Het gaat als volgt: Engeland en Portugal kunnen beide wijn en laken produceren. In Engeland vergt het 100 manjaren om een bepaalde hoeveelheid laken te fabriceren. Er zouden 120 werkjaren nodig zijn om een hoeveelheid wijn met dezelfde waarde als het laken te produceren. In Portugal zijn daarvoor 90, respectievelijk 80 werkjaren nodig. Portugal produceert beide goederen dus goedkoper.

Toch, zo rekent Ricardo voor, is het zowel voor Engeland als voor Portugal voordelig als beide het goed importeren dat het andere land relatief het goedkoopst voortbrengt en zich allebei toeleggen op het goed dat ze het kosteneffectiefst produceren. Immers, in Portugal kan men voor een eenheid wijn slechts 0,88 eenheden laken krijgen (80:90=0,88). Maar als die eenheid naar Engeland wordt geexporteerd, kan men daarvoor maximaal 1,2 eenheden laken kopen. Voor Engeland geldt evenzo dat het beter wijn kan importeren en laken produceren.

De stelling van Ricardo staat ook wel bekend als 'de wet van de comparatieve kosten': elk land zal de goederen in het internationale ruilverkeer brengen die het zelf met de relatief laagste kosten kan produceren. En het is deze stelling die, ondanks alle verfijningen die latere economen hebben aangebracht, nog altijd de kern vormt van het argument voor vrijhandel.

De oplettende lezer zal het echter niet ontgaan dat voorwaarde en gevolg van deze wet zijn dat de internationale arbeidsverdeling constant blijft. Dat is aantrekkelijk voor landen met de hoogste arbeidsproductiviteit en de meest ontwikkelde economie. Maar het is niet aantrekkelijk voor landen die op een laag niveau van economische ontwikkeling staan. Zij zijn min of meer veroordeeld op dit niveau te blijven als zij zich aan Ricardo's wet houden.

Alexander Hamilton, de eerste minister van Financien van de Verenigde Staten, zag dat al in 1791 in, voor Ricardo zijn wet formuleerde. De Verenigde Staten zouden nooit een eigen industrie kunnen ontwikkelen als zij op basis van vrijhandel Britse industriele producten bleven importeren. Die waren nu eenmaal het goedkoopst. Hamilton propageerde daarom importtarieven, teneinde de Amerikaanse industrie de kans te geven zich te ontwikkelen.

Hij is daarmee de eigenlijke grondlegger van wat in de geschiedenis van het economisch denken de Historische School heet. De belangrijkste representant daarvan was Friedrich List, die voor Duitsland in de negentiende eeuw een soortgelijke benadering ontwikkelde. Zo werd het land binnen een halve eeuw van een landbouwgebied een industriele reus. Vrijhandel is kennelijk niet zonder meer in ieders voordeel.

Gek genoeg komt dat indirect al naar voren uit Ricardo's bewijsstuk. Hij maakt er met geen woord melding van, maar de ruil tussen Engels laken en Portugese wijn was historisch helemaal niet gebaseerd op vrijhandel. Portugal lag al vanaf het eind van de zeventiende eeuw in de Engelse invloedssfeer. In 1703 kwam het tot een verdrag tussen de beide staten, waarbij Portugese wijn op de Britse markt werd voorgetrokken boven de Franse. Dit had als doel de Portugese markt open te stellen voor Engels laken. Die andere grondlegger van de klassieke politieke economie, Adam Smith, merkte daarover in zijn The Wealth of Nations al op dat de Britse consument hierdoor duurdere en slechtere wijn moest drinken in plaats van betere en goedkopere uit Frankrijk.

 



Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
06-01-2007

« Terug naar het overzicht