MISLEIDEND VISITEKAARTJE

Hoe moet het verder met 'Europa' na de Nederlandse en Franse afwijzing van het grondwettelijk verdrag? Men zou verwachten dat Nederlandse politieke partijen in hun verkiezingsprogramma's daaromtrent duidelijkheid zouden verschaffen. Voorzover dat al het geval was, hielden ook de partijen die voorstander zijn geweest van dat verdrag - en dat waren de meeste - hun mond dicht tijdens de campagne.

Het grondwettelijk verdrag moest een antwoord bieden op werkelijk bestaande tekortkomingen. Maar in hun verkiezingsprogramma's staken de politieke partijen hun koppen in het zand. Het is een mooi voorbeeld van de wijze waarop 'de politiek' het wantrouwen onder de burgers organiseert. Want het betekent dat bij de verkiezingen geen enkel 'draagvlak' is geschapen voor welk Europabeleid van welk nieuw kabinet dan ook.

De trieste gevolgen daarvan zien we in de brief die de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Maxime Verhagen (CDA) en de nieuwe staatssecretaris voor Europese Zaken Frans Timmermans (PvdA) op 19 maart aan de Tweede Kamer stuurden. Het is hun visitekaartje. In die brief maken zij de zienswijze van het kabinet bekend op wat er gaat gebeuren met het door 2 van de 27 lidstaten verworpen grondwettelijk verdrag.

Als ik heel vriendelijk blijf, dan zeg ik dat hun voorstelling van zaken misleidend is. 'Het moet duidelijk zijn dat de EU geen autonome organisatie (een 'superstaat') wordt,' schrijven de nieuwe bewindslieden, alsof dat ooit aan de orde is geweest. Een wel erg goedkope tegemoetkoming aan de SP en columnisten die tijdens de referendumcampagne het spookbeeld van een 'superstaat' opriepen. Verhagen en Timmermans negeren daarmee dat de Europese Unie allang bevoegdheden van de lidstaten heeft gekregen die haar in een groeiend aantal opzichten autonoom hebben gemaakt.

Zij steken hun kop in het zand voor het feit dat onze nationale soevereiniteit sinds de grondwetswijziging van 1953/1954 beperkt is. Toen is vastgelegd dat het Nederlands recht ondergeschikt is aan internationale verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Dat Europees recht boven nationaal recht gaat, is al een halve eeuw het geval. Anders dan bijvoorbeeld de huidige minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen Ronald Plasterk (PvdA) vorig jaar beweerde, is dit niet een nieuwigheid van het grondwettelijk verdrag. Referendum of niet, de EU is allang meer dan een statenbond.

Het kabinet wil komen tot een 'scherpere afbakening tussen het nationale beleid en dat wat de EU aanvullend zou kunnen ondernemen'. Maar dat is alleen al misleidend, omdat hier wat al te gemakkelijk de logica van het integratieproces wordt genegeerd. Deze is getekend door de asymmetrie tussen negatieve en positieve integratie. De eerste bestaat uit het wegnemen van belemmeringen van het vrije verkeer van goederen, mensen, kapitaal en diensten. Dat is de in het EEG-verdrag vastgelegde dynamiek van Europa en die verloopt zonder dat daarvoor nog gemeenschappelijke besluiten van lidstaten nodig zijn.

Positieve integratie daarentegen vergt wel gemeenschappelijke besluitvorming, want daar gaat het om afspraken en instituties die op Europees niveau de werking van markt inperken, op gebieden waarvoor nu op nationaal niveau regelingen bestaan. Positieve integratie is een veel moeilijker proces dan negatieve. Daar gaan Verhagen en Timmermans aan voorbij in hun pleidooi voor een 'nationale' benadering.

Toch is het bereiken van vormen van positieve integratie de voornaamste politieke opgaaf van de komende tijd. Tenzij men voor een neoliberaal program kiest, waarin terreinen van onderwijs, zorg, sociale zekerheid, cultuur, pensioenen, fiscaliteit, openbaar vervoer en wat al niet, worden onttrokken aan democratische politieke beheersing op staatsniveau, om ze uit te leveren aan Europese marktwerking.

Intussen grossieren Verhagen en Timmermans in illusies. Ze doen het voorkomen alsof er nog grote en wezenlijk veranderingen door Nederland zijn aan te brengen in de opvolger van het grondwettelijk verdrag. Daar is geen sprake van. Zoals het nu ligt zal de naam 'grondwettelijk verdrag' sneuvelen, maar keert het overgrote deel van de inhoud op een of andere manier terug in zijn opvolger. Daarvoor hebben teveel lidstaten het al onderschreven.

Schrale troost is dat de bewindslieden zaken eisen die al in dat grondwettelijk verdrag stonden, zoals een grotere betrokkenheid van nationale parlementen bij Europese besluitvorming.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
07-04-2007

« Terug naar het overzicht