MACHT DELEN


18-06-2005 Elsevier

Eerst zou het keerpunt de formele overdracht van de macht aan een Iraakse overgangsregering zijn. Toen de dood van de zoons van Saddam Hoessein in een schietpartij. Daarna de gevangenneming van de dictator. In geen van die gevallen kon echter gesproken worden van een keer ten goede in Irak. Het laatste beloofde keerpunt waren de verkiezingen op 30 januari. Deze zijn algemeen beschouwd als een succes, ook al stemde waarschijnlijk minder dan de helft van de kiezers. (Aanvankelijk heette het dat ’72tot 80%’ aan de verkiezingen had deelgenomen.)

Rechtse Amerikaanse commentatoren zagen er een bevestiging in van het neoconservatieve gelijk: het was wel degelijk mogelijk met behulp van Amerikaanse militaire overmacht politieke democratie in te voeren. Sommigen schreven al over ‘het gelijk van president Bush’, alsof deze de oorlog niet was begonnen vanwege ‘massavernietigingswapens’ waarmee Saddam Hoessein de VS zou bedreigen, en alsof de Amerikaanse volksvertegenwoordiging niet alleen op deze, en geen enkele andere grond, toestemming tot de oorlog had gegeven.

Bijna een half jaar later ziet het er niet naar uit dat dit optimisme over de verkiezingen als keerpunt in Irak gerechtvaardigd is. Even suggereerde de Amerikaanse legerleiding dat de opstand nu een aflopende zaak was en dat volgend jaar met de terugtrekking van Amerikaanse troepen kon worden begonnen. Maar het geweldsniveau heeft ongekende hoogten bereikt, waarvan nu nog meer dan eerder Irakezen het slachtoffer worden.In Bagdad werden bij voorbeeld vorige maand 21 autobommen tot ontploffen gebracht, bijna evenveel als in heel 2004, 25. (In de berichtgeving over Irak in Amerika, maar ook in het Westen als geheel, gaat de aandacht vooral uit naar de aantallen gesneuvelde en gewonde Amerikaanse militairen; dat het aantal Iraakse slachtoffers daarvan een veelvoud bedraagt, vindt nauwelijks vermelding.)

De Amerikaanse strijdkrachten hebben nog altijd geen antwoord op de asymmetrische oorlogvoering van de opstandelingen. Na twee jaar bestaat er zelfs geen betrouwbaar beeld van de laatsten. Maar in een conflict als dit zijn goede inlichtingen veel belangrijker dan zware wapens.Het enige wat vast staat is, is dat de verkiezingen ertoe hebben geleid dat de opstand er nu vooral één is van Soennieten tegen Sji’ieten.

De hoop dat een ‘irakizering’ van de strijd soelaas zou bieden, is gelogenstraft. De nieuwe Iraakse leger- en politie-eenheden blijven ver achter bij de Amerikaanse verwachtingen. Geen wonder overigens, zowel gezien de te korte als de te kort schietende opleiding van deze troepen, die bovendien weinig tot vechten zijn gemotiveerd. De Verenigde Staten geven volgend jaar evenveel uit aan defensie als de rest van de wereld bij elkaar. Maar dat helpt ze in Irak geen zier. 

Even leken de verkiezingen tot een politieke stabilisering te leiden, maar de Iraakse politici hebben die kans grotendeels verspeeld door maandenlang te twisten over de samenstelling van de regering. Voorzover de nieuwe regering nu functioneert, is ze niet in staat gebleken de publieke voorzieningen, als de water- en elektriciteitsvoorziening te verbeteren. Mede daardoor is de hoop van de burgers aan het verspelen.

Een kernprobleem in Irak is het feit dat de Soenni-minderheid – die altijd, ook vóór het bewind van Saddam Hoessein, de politieke macht bezat – niet of nauwelijks aan de verkiezingen heeft deelgenomen en zo politiek buiten spel staat. Geen wonder dat de Amerikaanse regering zich inspant om de Sji’ieten zover te krijgen dat zij voor Soennieten belangrijke posten in de regering reserveren, om zo het Soennitische deel van de bevolking van steun aan opstandelingen te weerhouden.
Maar deze boodschap, waarmee een paar weken geleden minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice naar Bagdad reisde, heeft niet veel overtuigingskracht. 

De regering van de VS vraagt immers van de Sji’ieten, die een ruime meerderheid van de bevolking uitmaken, dat zij de politieke macht delen met minderheden. Dat is een vorm van de democratie die geheel in strijd is met die welke president Bush jr en zijn partij in eigen land praktiseren. Daar geldt het ‘winner takes all’-principe. Wie over 50,5% van de stemmen beschikt, kan zijn gang gaan en hoeft in het geheel geen rekening te houden met de rest. Irakezen, die de oproep van president Bush jr serieus nemen, krijgen te horen dat zij diens vorm van democratie nu juist niet mogen invoeren.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
18-06-2005

« Terug naar het overzicht