De mythe over Srebrenica

 

De mythe over Srebrenica

Unprofor had juist geen mandaat om de Bosniërs tegen terroristen en ‘ etnische zuivering’ te beschermen.

bart tromp


Tien jaar na de massamoord in Srebrenica lijkt het erop dat de internationale politieke context waarin deze mogelijk werd, volkomen wordt genegeerd. In allerlei artikelen en boeken komt men de mythe tegen dat de Nederlandse VN-troepen aldaar faalden in hun taak de enclave te verdedigen.
Toen de toenmalige commandant van de United Nations Protection Force (Unprofor) in Bosnië, generaal Philippe Morillon, bij een bezoek aan Srebrenica vanaf het balkon van het stadhuis de bevolking ‘ onder bescherming van de VN’ plaatste, had hij daartoe geen enkele bevoegdheid. Maar deze woorden dwongen de Veiligheidsraad iets te doen aan de bedreigde moslimenclaves in Oost-Bosnië. De raad nam daarop resolutie 836 aan, waarin de enclaves werden uitgeroepen tot safe areas, veilige gebieden. Dit was een even misleidende term als de naam Unprofor. Unprofor had immers juist níet een mandaat om de Bosniërs tegen terroristen en ‘ etnische zuivering’ te beschermen.
Als de enclaves tot safe havens, veilige toevluchtsoorden, waren verklaard, hadden de VN volkenrechtelijk de plicht gehad ze werkelijk te beschermen. Daarvoor voelden vooral de permanente Veiligheidsraadsleden de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk niets. In een rapport aan de Veiligheidsraad vatte secretaris-generaal Kofi Annan in 1999 samen waar het in resolutie 836 echt om ging: ‘ Het is van wezenlijk belang vast te stellen dat de resolutie het gebruik van de woorden beschermen en verdedigen vermeed, en Unprofor alleen maar verzocht enkele sleutelposities op de grond te bezetten en het gebruik van geweld beperkte tot de zinsnede: handelend in zelfverdediging.’
Alleen Nederland was toen bereid troepen naar Srebrenica te zenden: twee compagnieën van de Luchtmobiele Brigade met ondersteunende eenheden, al met al ongeveer zeshonderd mannen en vrouwen, Dutchbat 3. Zij hadden geen militaire taak. Zij moesten enkel toezien op het – veronderstelde – bestand tussen de Bosnische Serviërs buiten en de Bosnische moslims in de enclave. Daarom waren ze licht bewapend. De geschutskoepels met 30 mm-kanonnen op hun gepantserde personeelsvoertuigen waren vervangen door .50-mitrailleurs in een open opstelling. De langeafstandsschutters mochten geen telescopische vizieren op hun geweren hebben.
In strijd met de afspraken lieten de Bosnische Serviërs vanaf februari 1995 geen voorraden voor Dutchbat 3 door en beletten ze de terugkeer van verlofgangers. De VN en Unprofor deden daar niets tegen. Als gevolg hiervan zakte de sterkte van Dutchbat 3 tot ongeveer 370 man. De laatste maanden leefden zij vooral op blikvoer, terwijl de voertuigen en generatoren steeds minder operationeel werden door een gebrek aan brandstof.
De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk wisten al vanaf begin juni dat de Bosnische Serviërs een offensief tegen Srebrenica voorbereidden. Maar zij gaven deze informatie niet door aan Unprofor en Nederland.

Begin juli schakelden de Bosnische Serviërs de observatieposten van Dutchbat 3 uit en namen zevan sommige de bezetting gevangen. De andere Dutchbatters trokken zich terug op het basiskamp in Potocari. Pogingen vervolgens de aanval te stoppen mislukten: de Bosnische Serviërs trokken simpelweg om Unprofor-posities heen. De door de bevelvoerende officier gevraagde luchtsteun bleef beperkt tot één aanval van – toevallig? – twee Nederlandse F16’s van de Navo-luchtmacht voor Bosnië. Van de daarna gevraagde algemene luchtaanval om het Bosnisch-Servische offensief tot staan te brengen kwam niets terecht.
Ruim 25.000 mensen, voornamelijk vrouwen en kinderen, vluchtten naar het basiskamp. Als de overgebleven leden van Dutchbat 3 ze hadden verdedigd door op de troepen van Mladic te schieten, staat wel vast hoe deze zou hebben gereageerd: door enkele mortiergranaten over de hoofden van de Unprofor-eenheid heen te schieten en ze te laten exploderen tussen de opeengepakte vluchtelingen. Dat was tenslotte zijn beproefde werkwijze in de voorgaande vier jaar geweest. Kortom: nog afgezien van het beperkte VN-mandaat, zelfverdediging, was er eenvoudigweg geen mogelijkheid de vluchtelingen in het basiskamp militair te beschermen.
Het tweede element van de mythe is de bewering dat Dutchbat 3 werkeloos toekeek bij de moord op achtduizend mannelijke bewoners van Srebrenica. In Potocari probeerde Dutchbat er tevergeefs voor te zorgen dat de daar aanwezige mannen met de vrouwen en kinderen werden geëvacueerd in de bussen die Mladic vanuit heel Bosnië voor dat doel bijeen had gebracht.
Maar het overgrote deel van de mannen uit Srebrenica werd vermoord toen zij in de richting van Tuzla probeerden uit te breken, ver weg van Potocari en zonder dat Dutchbat 3 daar zelfs maar een vermoeden van had.
De echte schuldigen aan de massamoord van Srebrenica zijn Mladic, Karadzic en Milosevic. Maar de politieke verantwoordelijkheid voor het creëren van de mogelijkheid die massamoord te plegen berust zonder meer bij die leden van de Veiligheidsraad die resolutie 836 doordrukten, in de wetenschap dat de bevolking van de enclaves daardoor in het geheel niet werd beschermd.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
14-07-2005

« Terug naar het overzicht