BLAIRS ILLUSIONISME

Nadat de Verenigde Staten in december 1941 bij de Tweede Wereldoorlog betrokken raakten, lieten de Britten de ontwikkeling van de atoombom over aan de nieuwe bondgenoot. Ze deelden de kennis die ze op dit terrein al hadden ontwikkeld met Amerikaanse geleerden, een samenwerking die in 1943 zou worden geformaliseerd door president Franklin Roosevelt en premier Winston Churchill.

Toen de Verenigde Staten op 6 augustus 1945 de eerste atoombom boven Hiroshima tot ontploffing brachten, onderkende Churchills pas gekozen opvolger, Clement Attlee, onmiddellijk de vergaande gevolgen die dit wapen voor de internationale politiek zou krijgen. Lang probeerde hij de nieuwe Amerikaanse president, Harry Truman, ervan te overtuigen dat nucleaire kennis internationaal gedeeld en beheerd moest worden.

Truman, onder druk van het Congres, gaf niet thuis. Sterker, in augustus 1946 nam het Congres de Wet McMahon aan, die verdere toegang van het Verenigd Koninkrijk tot nucleaire geheimen uitsloot, ook al waren deze dankzij Britse geleerden tot stand gekomen. De 'speciale relatie' tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, het lievelingsthema van Churchill en premier Tony Blair, was toen, net als nu, eenrichtingsverkeer. In deze situatie besloot Attlee in 1947 zijn land zelfstandig een A-bom te laten ontwikkelen.

De Britse kernmacht is dus een schepping van de eerste meerderheidsregering van Labour, en kwam tot stand ondanks de uitgesproken tegenwerking van de Verenigde Staten. In de jaren vijftig was die gebaseerd op de drie daartoe ontwikkelde bommenwerpers van de RAF, waarvan alledrie de namen met een V begonnen. Aan het eind van het decennium kwam de Britse regering tot de slotsom dat het Verenigd Koninkrijk niet bij machte was als opvolger een ballistische raket te ontwikkelen. Zij zocht samenwerking met de Verenigde Staten, die werkten aan de Skybolt, een ballistische raket die onder een bommenwerper kon worden gehangen.

Op dezelfde dag in 1962 dat de Skybolt zijn eerste geslaagde proefvlucht maakte, schrapte de Amerikaanse regering het hele project. Nu werd Londen gedwongen Amerikaanse ballistische raketten van het type Polaris te kopen, die onderwater vanuit onderzeeboten werden afgevuurd. De Britse kernmacht verhuisde van de RAF naar de Royal Navy. In 1966 kwam de eerste van vier nucleaire onderzeeboten in de vaart. Aan boord zestien polarisraketten, die elk maximaal twaalf onafhankelijk van elkaar te sturen kernladingen vervoerden. In de jaren negentig zijn ze opgevolgd door de Vanguard-klasse. In de plaats van de Polaris is de eveneens door de Amerikanen ontwikkelde Trident gekomen.

Afgelopen week koos een meerderheid van het Lagerhuis voor de bouw van een nieuwe generatie nucleaire onderzeeboten, op voorstel van premier Blair, ooit een principieel tegenstander van de Britse kernmacht. Het is een omstreden voorstel, dat het alleen haalde dankzij de steun van de Conservatieven. Vijfennegentig Labour-parlementariers stemden tegen.

Politiek bezien signaleert dit besluit drie zaken.

De eerste is dat de regering-Blair niet van zins is zich te houden aan de verplichtingen van het non-proliferatieverdrag. Volgens dit verdrag dienen de bestaande kernmachten zich geleidelijk van deze wapens te ontdoen, om het zo voor de niet-kernwapenstaten verteerbaar te maken dat zij zich hebben verplicht geen kernwapens te ontwikkelen.

In de tweede plaats betekent dit voornemen dat Blair kost wat het kost wil vasthouden aan de illusie dat zijn land nog steeds een zelfstandige wereldmacht is. Want het bezit van kernwapens geldt daarvan als waarmerk. Maar het is een illusie. De Britse kernmacht ontstond in weerwil van Washington; in zijn huidige vorm is hij echter juist van de Verenigde Staten afhankelijk.

Naast het kernwapen is een permanente zetel in de Veiligheidsraad het tweede waarmerk van een 'grote mogendheid', en het tweede kan niet los worden gezien van het eerste.

Ten derde, en dat is het belangrijkste, kiest het Verenigd Koninkrijk met dit besluit tegen Europa, en in het bijzonder tegen een gemeenschappelijke Europese buitenlandse politiek. Van de laatste kan immers geen sprake zijn zolang de Britten (en Frankrijk), dankzij hun kernwapen en hun zetel in de Veiligheidsraad, geen moeite hoeven te doen om over werkelijk belangrijke kwesties tot een gemeenschappelijk Europees standpunt te komen - zoals de recente geschiedenis overduidelijk heeft gedemonstreerd.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
24-03-2007

« Terug naar het overzicht