Aantekeningen bij Machiavelli (1989 – 1994)

Verschenen in: Obiter dicta nr. 3, Maatstaf 1989, 11/12; Obiter dicta nr. 13, Maatstaf 1994, 6.

Opgenomen in: Geschriften van een intellectuele glazenwasser.

 

Noot bij Machiavelli I

           

Het favoriete boek van Jozef Stalin was Il Principe, (De Vorst) van Niccolò Machiavelli. Hij hoefde geen Italiaans te leren om het te lezen, want Lev Kamenev, toen al in politieke ongenade, publiceerde in 1934 een Russische vertaling, voorafgegaan door een uitvoerige inleiding van eigen hand. In die inleiding prees hij Machiavelli aan als de ontmaskeraar van 'de bestiale aspecten van de strijd om de macht in de samenleving der slavenbezitters, gebaseerd op de heerschappij van een rijke minderheid over de werkende meerderheid'.

            Aldus annexeerde Kamenev Machiavelli voor het marxisme. Voor deze manoeuvre zijn goede argumenten te bedenken, als men in de lijn van Antonio Negri's L'anomalia selvaggia (1981) Machiavelli ziet aan het begin van een traditie die bij Spinoza en Marx twee andere hoogtepunten bereikt. Die drie denkers worden door Negri voorgesteld als de antipoden van een andere door hem geproclameerde drieëenheid: Hobbes-Rousseau-Hegel, voor hem de lofdichters van een Staat die als een vreemde macht boven de mens is gesteld. Het is de vraag of Marx wel zo fraai in dat eerste driemanschap past, maar het is niet een vraag of het marxisme van Kamenev en van Stalin thuishoort in die tweede traditie. Het antwoord ligt - voor wie filosofische analyse te ver gaat - besloten in Kamenevs lot.

            Twee jaar na de publikatie van zijn vertaling stond hij terecht als een van de hoofdpersonen in het eerste van de Moskouse processen, dat tegen 'het blok van Rechtsen en Trotskisten'. In het requisitoir dat hoofdaanklager Visjinski op 22 augustus 1936 uitsprak werd Machiavelli aangemerkt als 'de ideologische bron waaruit Kamenev en Zinovjev...hun voedsel putten'.

            Kamenev, Zinovjev en het hele 'blok van Rechtsen en Trotskisten' werden twee dagen later ter dood veroordeeld, na de beruchte slotwoorden van Visjinski: 'Ik eis dat al deze dolle honden worden doodgeschoten'. De dolle honden hadden aan het proces meegewerkt, met hun even weerzinwekkende als ongeloofwaardige zelfbeschuldigingen, in ruil voor Stalins persoonlijke belofte dat hun leven en dat van hun familieleden zou worden gespaard.

            Maar toen zij hun rol hadden gespeeld restte hun geen enkel machtsmiddel om Stalin aan zijn belofte te houden. Volgens de wet hadden ter dood veroordeelden na het vonnis 72 uur respijt om gratieverzoeken in te dienen. Minder dan 24 uur na de uitspraak van het gerechtshof werd echter hun executie publiek gemaakt.

            Het is een gruwelijke geschiedenis die zo in De Vorst had gepast, bij voorbeeld in het fameuze zevende hoofdstuk waarin Machiavelli met klammheimliche Freude de onfrisse maar succesvolle manoeuvres van Cesare Borgia in de Romagna uit de doeken doet. In de Sovjetunie kon voortaan alleen Stalin daarvan genieten: Machiavelli's politieke geschriften werden kortweg verboden, uitgezonderd zijn Kunst van het oorlogvoeren. Dat bleef beschikbaar, als leerboek op militaire academies.

 

Noot bij Machiavelli II

 

Dell 'arte della guerra, Over de kunst van het oorlogvoeren, is het enige van zijn politieke werken dat tijdens Machiavelli's leven is gepubliceerd. Misschien rechtstreeks, maar in ieder geval via Justus Lipsius (1547-1606), die van 1579 tot 1591 in Leiden doceerde en daar de jonge Prins Maurits onder zijn gehoor vond, beïnvloedde Machiavelli de militaire hervormingen van de prins. Lange tijd was dit Machiavelli's meest gelezen werk; het oefende in de zestiende en zeventiende eeuw grote invloed uit op het militaire denken in alle Europese staten.

            Maar Machiavelli's krijgskundige inzichten zijn van een ander kaliber dan zijn politieke. Dat bleek al toen hij in de Florentijnse republiek de vrije hand kreeg om een burger-militie op te richten en te oefenen, en aldus de kans kreeg zijn ideaal te verwerkelijken van een vrije republiek die door vrije burgers wordt verdedigd, in plaats van door huursoldaten. Bij het beleg van Pisa voldeden de nieuwe troepen, maar toen het menens werd en de Spaanse tercio's in 1512 het territorium van Florence binnenrukten bleek Machiavelli's militie geen partij voor de Spaanse beroepssoldaten, die zonder veel omhaal een eind aan de Florentijnse republiek maakten. Voor Machiavelli betekende dit ontslag uit zijn ambt, politieke ongenade en werkloosheid. Dit maakt het des te meer opmerkelijk dat hij een jaar later, bij het schrijven van De Vorst, met precies dezelfde en inmiddels feitelijk gelogenstrafte argumenten vasthoudt aan de idee van een burger-militie.

            De schrijver Bandello heeft in later jaren een anekdote opgetekend die een minder dramatisch, maar minstens zo ironisch licht werpt op de verhouding tussen Machiavelli als strategisch theoreticus en Machiavelli als veldheer in spe. Arte della guerra was al gepubliceerd, het verhaal moet zich dus ergens tussen 1521 en Machiavelli's sterfjaar 1527 hebben afgespeeld. De laatste der grote condottiere, Giovanni della Bande Nere, zoon van Caterina Sforza, stelde in dit verhaal Machiavelli zijn troepen in het veld ter beschikking om daarmee enkele van de manoeuvres uit Arte della guerra uit te voeren. Machiavelli nam het aanbod met voorspelbare gretigheid aan. Binnen enkele ogenblikken had hij een complete chaos veroorzaakt, die Della Bande Nere een tijd lang liet voortduren voor hij het commando overnam en in enkele minuten de bewegingen liet volvoeren die zijn gast zo fraai had beschreven.

            Clausewitz was van mening dat Machiavelli zeer verstandig oordeelde over militaire zaken. Maar anders dan in de diplomatie is de kloof tussen theorie en praktijk bij Machiavelli onoverbrugd. Clausewitz heeft trouwens, zeer tot zijn chagrijn, nooit in een veldslag het bevel gevoerd. In de veldtocht van 1815 was hij stafchef van een van de Pruisische legerkorpsen in België, de hoogste post die hij in oorlogstijd bereikte. Uitgerekend zijn corps moest zich na de gevechten bij Waver terugtrekken. Zo miste Clausewitz de Slag bij Waterloo.

 

Noot bij Machiavelli III

 

In De geheimen van de macht, een essay van de Zweed Anders Ehnmark over Machiavelli[1], doen Kamenev en Visjinski dienst als vertegenwoordigers van twee tegengestelde interpretaties van Machiavelli. De traditionele ziet hem als de ontleder van feitelijke machtsprocessen, als 'acutissimus Florentinus' (Spinoza). Die ontleding is dubbelzinnig: waar gaat de constatering over in advies? Aan die eenzijdig uitgelegde dubbelzinnigheid heeft Machiavelli het te danken dat hij bij Shakespeare 'murderous Machiavell' heet; dat 'Old Nick' al voor het eind van de zestiende eeuw in Engeland koosnaam voor de duivel was.

            Shakespeare's tijdgenoot, de in Oxford docerende Alberico Gentili, luidde een heel andere interpretatie in, waar Kamenev zijn kortstondige voordeel mee zou doen. Volgens Gentili was het geenszins Machiavelli's toeleg geweest tirannen te onderrichten. Integendeel: het eigenlijke doel van De Vorst was de onthulling van de arcana imperii, de geheimen van de macht, zodat het onderdrukte volk met die kennis zijn voordeel kon doen. Deze interpretatie maakt pas tijdens de Verlichting furore, wanneer Rousseau Machiavelli's meesterwerk uitlegt als een satire waarin het volk wordt onderricht over de gewetenloze handelingen van de vorst.

            Houdbaar is deze laatste interpretatie niet werkelijk, of liever gezegd: de tekst staat het wellicht toe De Vorst zo uit de leggen, maar de context niet. Machiavelli was veertien jaar Tweede Secretaris van de Kanselarij van de Florentijnse Republiek. Dat maakte hem tot de hoogste ambtenaar op het terrein van defensie en buitenlandse politiek. Secretaris, secretarius, was hij die toegang had tot (staats)geheimen. Machiavelli past inderdaad de titel geheimschrijver. Zijn stijl ontwikkelt en scherpt hij in de honderden rapporten die hij tijdens zijn buitenlandse missies naar zijn superieuren, de Raad van Tien, verzendt. De Vorst bevat talrijke passages die rechtstreeks zijn overgenomen uit deze rapporten. Ehnmark heeft helemaal gelijk als hij daarom dit het geheim van Machiavelli's stijl noemt: 'Dat hij is bedoeld voor interne communicatie voor een heel klein en veeleisend publiek dat behoefte heeft aan de waarheid, niet om meegesleept, geboeid, verblind of iets dergelijks te worden, maar dat alleen wil worden geïnformeerd over bepaalde zaken die waarschijnlijk van levensbelang zijn; een publiek dat het geen snars interesseert of de hertog' (Borgia) 'een tiran is of niet, maar alleen precies wil weten waartoe hij in staat is, zijn spieren wil voelen, wil horen wat hij in zijn mars heeft.' Ehnmark heeft ook gelijk als hij schrijft dat het in De Vorst niet anders is: als ambteloos burger, in ongenade gevallen, 'blijft hij de waarheid spreken of alleen de Tien hem kunnen horen en het wel en wee van Florence van zijn woorden afhangt.'

            Maar de Tien horen hem niet meer, als dat instituut na de terugkeer van De Medici in 1512 nog heeft bestaan; het wel en wee van Florence hangt niet meer van zijn berichten af. Nadat zijn poging is mislukt om zich met behulp van De Vorst een mooie positie onder het nieuwe regime te verwerven, heeft hij geen inspanningen ondernomen om Il Principe te publiceren. Zijn beoogd publiek was kennelijk de vorst die een eind aan de Florentijnse Republiek had gemaakt, en geen ander dan deze.

 

 

 Een mislukte machiavellist

 

Il Principe is de mooiste open sollicitatiebrief ooit geschreven, maar hij heeft de steller ervan niets opgeleverd. De geadresseerde, Lorenzo de' Medici, dan de feitelijke heerser van Florence, heeft het boek waarschijnlijk niet eens gelezen. Volgens de legende toonde hij, toen Machiavelli hem zijn meesterwerk aanbood, meer belangstelling voor twee jachthonden die hem bij dezelfde audiëntie werden geoffreerd.

            In de opdracht maakt Machiavelli kort en goed duidelijk wat het belang is van zijn rapport. Hij schrijft Lorenzo dat geen groter gift in zijn vermogen ligt dan deze, waaruit hij 'in zeer korte tijd inzicht (kan) krijgen in alles wat ik mezelf gedurende zoveel jaren en ten koste van zoveel ongemakken en gevaren geestelijk eigen heb gemaakt'.[2] In de eerste helft van het boek wordt duidelijk hoezeer Machiavelli de situatie van Lorenzo (of liever gezegd van de familie Medici, want het boekje was oorspronkelijk bestemd voor Giuliano de' Medici, die echter in 1516 stierf) voor ogen had bij het schrijven.

            In de eerste elf hoofdstukken analyseert Machiavelli de wijze waarop heersers aan een vorstendom komen, en vervolgens de wijze waarop zij dit kunnen behouden. Eén conclusie luidt dat die vorst in de meest precaire positie verkeert, die eerst privé-burger is geweest, een vorstendom heeft veroverd dat oorspronkelijk een republiek was; die zijn nieuwe bezit dankt aan de fortuin en de krijgsmacht van een ander, en daarna niet in het veroverde gebied verblijf houdt. Dit nu was precies de situatie van de Medici. Florence was tot 1512 een republiek, en de Medici hadden toen de macht overgenomen niet door virtù en op eigen kracht, maar dankzij fortuna en de wapenen van Ferdinand van Spanje, terwijl zowel Giuliano als Lorenzo zich weinig in de stad zelf plachten op te houden.

            Achteraf is deze diagnose maar ten dele treffend gebleken. Machiavelli laat één factor buiten beschouwing: de verheffing van Giovanni de' Medici tot paus (Leo X), in 1513. Daarmee werd het familiebewind in Florence van een zware rugdekking voorzien. Pas in 1527, ver na de dood van Leo X, worden de Medici opnieuw uit Florence verjaagd. Tegen die tijd kan de voormalige geheimschrijver van de republiek zich verheugen in de gunst van de familie, zij het dat zijn positie niet te vergelijken is met zijn vroegere. Eerst mag hij optreden als geschiedschrijver, in 1526 wordt hij secretaris van het comité dat toeziet op onderhoud en versterking van de stadswallen en daarna verricht hij ook nog wat kruimeldiplomatie.

            Als de republiek op 16 mei 1527 wordt hersteld, zien de nieuwe machthebbers Machiavelli als een meeloper van de Medici. Op 10 juni verwerft hij bij de stemming over de vervulling van zijn oude post, Eerste Secretaris, slechts 12 van 555 stemmen in de Grote Raad. Elf dagen later sterft hij verbitterd.

            Als machiavellist was Machiavelli hoe dan ook geen succes, waarbij ik in het midden laat in hoeverre zijn virtù tekortschoot dan wel fortuna hem te weinig begunstigd heeft.

 

Mantenere lo stato’

 

De republiek houdt het ook niet lang vol en valt in augustus 1530 na een beleg van tien maanden door keizerlijke troepen. De ondergang van de Florentijnse Republiek markeert het einde van de vrije middeleeuwse stadsrepublieken, die in schaal en constitutie niet zijn opgewassen tegen de opkomende staten. Met de Medici loopt het goed af: in 1532 wordt Alessandro de' Medici benoemd tot 'hertog van de republiek Florence', met het recht op erfopvolging.

            In 1737 stierf zijn laatste opvolger, Gian Castone de' Medici. Wetend dat het geslacht met hem uit zou sterven, overwoog hij bij zijn de dood de soevereiniteit over te dragen aan de Florentijnen, waarmee de republiek zou zijn hersteld. Dit echter was onaanvaardbaar voor de grote mogendheden van zijn tijd. Het hertogdom zou, zo maakten zij uit, bij zijn overlijden toevallen aan de hertog van Lotharingen, wiens eigen hertogdom bij de Poolse Successie-oorlog was toebedeeld aan de koning van Polen. Als verloofde van Maria Theresia, erfgename van alle Habsburgse landen, was de hertog voorbestemd met haar de keizerskroon te delen, waarmee Florence en Toscane tot de keizerlijke domeinen zou gaan behoren. Dit wist Gian Castone - voortijdig seniel, meestal dronken en vrijwel permanent het bed houdend - te voorkomen. Florence zou een erfelijk, echter onafhankelijk, domein worden van de hertog van Lotharingen - geen deel van het Heilige Roomse Rijk. Dat bleef het ruim een eeuw, tot het werd opgenomen in het koninkrijk Italië.

            'Mantenere lo stato' is een sleutelterm bij Machiavelli, maar deze kleine verkenning van de Florentijnse geschiedenis herinnert eraan hoelang het heeft geduurd voor de staat iets anders werd dan een dynastiek attribuut. Het woord 'staat' is afgeleid van status regis, de staat des konings, en dat was letterlijk bedoeld. In Il Principe is er dan ook in feite geen expliciet onderscheid tussen de positie van de vorst en het begrip 'staat'. Vandaar dat C.J. Friedrich met enigszins teutoonse precisie in een artikel dat ik nooit meer terug heb gevonden als geboortedatum van de staat een bepaalde dag in augustus 16zoveel noemt. Op die dag weigerde de Franse koning, Lodewijk XIII, een verzoek van zijn moeder om bepaalde voordelen aan de familie te verschaffen, met als argument dat de staat vóór de familie ging.

 

Machiavelli en Shakespeare

 

Toch is het hier niet meer dan de scheiding tussen ambt en persoon die wordt vastgesteld; deze hangt ten nauwste samen met de aanspraak op legitimiteit, juist wanneer het dynastieke principe zich doorzet. Niet of iemand erin slaagt de feitelijke macht over een vorstendom te vestigen is uiteindelijk doorslaggevend, maar de mate waarin zijn heerschappij wordt erkend als legitiem. Dat is ook het motief achter Machiavelli's amoralisme: de vorst heeft als vorst dingen te doen (of te laten doen) die hem als privé-burger tot misdadiger zouden stempelen.

            Literair is dit zelden zo treffend verbeeld als aan het slot van Shakespeare's Richard II. De arme Richard heeft dan al 'vrijwillig' de kroon afgestaan aan Hendrik Lancaster, en zich al even 'vrijwillig' teruggetrokken in het kasteel van Pomfret. Geestelijk gebroken verblijft hij daar, geheel wars van verdere politieke aspiraties; uit de voorgaande geschiedenis weten wij bovendien dat het hem, al zou hij een terugkeer op de troon ambiëren, daartoe aan oordeelskracht en politieke steun zou ontbreken: Richard moet het maar al te duidelijk zonder virtù en evenzeer zonder fortuna stellen.

            Maar de logica van een politieke legitimiteit gebaseerd op dynastieke verbindingen maakt hem nochtans een potentieel gevaar voor Hendrik, louter op grond van zijn bestaan. Sir Pierce Exton hoort de nieuwe vorst tweemaal zeggen, zo deelt hij in het vierde toneel van de vijfde akte een dienaar mee:

 

'Heb ik geen vriend, die van mijn angst, die leeft Mij wil ontslaan?'

 

In het vijfde toneel werpt Exton zich op als die vriend, en vermoordt hij met zijn trawanten Richard in de kerker van Pomfret, om zich in het zevende en laatste, met het gekiste lijk, bij koning Hendrik in Windsor te vervoegen. Maar zijn ontvangst is verre van uitbundig:

 

‘Exton, ik dank u niet; voorwaar, ik gruw

Van zulk een daad, waardoor uw boze hand

Vloek brengt op mij en heel dit roemrijk land.’

Waarop de verbouwereerde Exton:

‘Op uwen wensch, heer, is de daad geschied.’

En dan Hendrik:

‘Die gif behoeft, bemint het gif toch niet.’[3]

They love not poison that do poison need - dat is een perfecte samenvatting van de onoverbrugbare kloof die Machiavelli's advies hoe de macht te behouden oproept als het gaat om ragione di stato en individuele ethiek.

 

Monument van staatsraison

Dit is niet het enige monument voor de staatsraison dat bij Shakespeare valt aan te treffen. Men hoeft er niet eens naar te zoeken, men struikelt erover in zijn stukken, of glijdt onderuit, want het bloed dat eraan kleeft, droogt nooit op. Maar het enige fysieke monument van (en zeker niet vóór) staatsraison is te vinden in Istanboel. Het zijn de türbe, de mausoleums van Murad III (1574-1595), Selim II (1566-1574) en Mehmed III (1595-1603); sultans die het Osmaanse Rijk in zijn grote tijd regeerden. Ze staan naast de Aya Sophia, enigszins terzijde aan de westkant. Naast het immense kerkgebouw vallen ze niet erg op. Die van Murad III is niet open voor bezoek. De twee andere wel. Het licht binnenin is gedempt, te donker in ieder geval om zonder kunstlicht te fotograferen.

            In het mausoleum van Mehmed III staan negentien kisten en kistjes, alle afgedekt met strak gespannen groen laken, waarin de stoffelijke overschotten rusten van de negentien prinsen die werden gewurgd toen hun broer Mehmed de troon besteeg. Selim II ligt in zijn türbe met zijn vrouwen, vijf van zijn dochters en de zeventien zoons die werden gewurgd toen Murad III sultan werd. Bovendien liggen hier de overblijfselen van eenentwintig zonen en dertien dochters van Murad III. De jongste prinsjes kunnen nauwelijks vijf zijn geweest toen de boogpees om hun nek werd aangehaald.

            Dit was het resultaat van het politieke mechanisme dat de Osmanen hadden uitgedokterd om te garanderen dat de nieuwe sultan geen concurrentie zou kunnen krijgen. De eliminatie van de negentien broers van Mehmed op 28 januari 1595 was een record[4], en riep twijfel op aan de wijsheid van deze maatregel: zo werd de kans dat het geslacht uit zou sterven wel erg groot. Daarna werd een humaner mechanisme bedacht dat er voor moest zorgen dat de legitieme troonopvolger niet voortijdig aan de macht kwam.

            Dit bestond eruit hem vanaf zijn geboorte op te sluiten in de kafes, een afgesloten appartement in het vierde hof van het Topkapi-paleis. Van daaruit heeft men een prachtig uitzicht over de Gouden Hoorn en de Bosporus. Dat is het beste wat er van te zeggen valt. Alle vijftien sultans die tussen 1617 en 1839 de troon bestegen, zijn aldus groot gebracht, compleet onkundig van het rijk dat zij zouden gaan besturen evenals van de wijze waarop zij dat het best zouden kunnen doen. Suleiman II, slechts drie maanden jonger dan zijn halfbroer Mehmed IV, zou niet minder dan negenendertig jaar in de kafes verblijven. In 1687 werd hij sultan, en dan alleen maar omdat Mehmed IV door het hof tot abdicatie was gedwongen. Mehmed werd - ongebruikelijk - niet geëxecuteerd, maar net als Richard II verbannen en opgesloten. Volgens sommigen stierf hij drie en een half jaar later aan droefgeestigheid, volgens anderen aan gif.

            Waren deze instrumenten van staatsraison effectief? Meer dan de helft van de sultans die in de laatste drie eeuwen van zijn bestaan het Osmaanse Rijk regeerden, werd afgezet na even adembenemende als ingewikkelde paleisintriges. Waren het er anders meer geweest, of minder? Gegeven het principe van dynastieke legitimiteit maakte de voorradigheid van familieleden het in ieder geval gemakkelijker de troon te ontruimen, wanneer de behoefte daaraan in het miasma van het hof politiek gewicht kreeg.

            Nu doe ik het met de herinnering, maar ik zou graag een foto hebben van deze türbe, met al die groene kisten en kistjes, de tulbanden en tulbandjes op het hoofdeinde, in het schemerige licht dat de ramen toelaten. Nooit heb ik een gruwelijker demonstratie van het begrip raison d'état gezien.

 

Obiter dicta nr. 3, Maatstaf 1989, 11/12.

Obiter dicta nr. 13, Maatstaf 1994, 6.

 

                                      

1. A. Ehnmark, De geheimen van de macht. Een essay over Machiavelli, Houten 1988.

2. N. Machiavelli, De heerser, vertaling F. Van Dooren, Amsterdam 1987.

3. Vertaling van L.A.J. Burgersdijk, vijfde druk, Leiden 1941.

4. Negentien, volgens Robert Boulanger, Turkey, Parijs 1970. Achtien, volgens Alan Palmer in zijn Decline and Fall of the Ottoman Empire,London 1992. Dat las ik pas toen ik alweer terug was uit Turkije; toen ik er was, heb ik ze niet geteld.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Maatstaf
Datum verschijning
31-12-1989

« Terug naar het overzicht