Terrorisme en ideologie

 

Het moderne terrorisme is in West-Europa net zo'n routine geworden als het onderzoek van de luchtreiziger en diens bagage - een feit des levens even gewoon als de slachtoffers van het autoverkeer. Nog steeds bestaat de Rote Armee Fraktion, raf, en het is wel zeker dat deze nu meer leden telt dan in haar eerste fase, toen ze het politieke leven in de Bondsrepubliek op z'n kop zette.

Die eerste fase eindigde in de nacht van 17 op 18 oktober 1977. In Mogadisjoe maakte het anti-terrorismecommando van de Grenzschutz toen een eind aan de kaping van een passagiersvliegtuig van de Lufthansa door Palestijnse bondgenoten van de raf. Terzelfder tijd vonden de leiders van de raf de dood in de gevangenis van Stammheim; naar alle waarschijnlijkheid door zelfmoord. Het dodental dat het optreden van de raf tot dan toe had veroorzaakt, kwam daarmee op 47: 17 stads-guerillero's, 28 mensen die het slachtoffer werden van de raf en 2 die per ongeluk door de politie werden doodgeschoten in de strijd tegen het terrorisme.1

Het begin van de strijd lag negen jaar eerder. Op twee april 1968 plaatsten Andreas Baader - bohémien, zijn vriendin Gudrun Ensslin - activiste, Thorwald Prollstudent, en Horst Söhnlein - leider van het Action-Theater in München, brandbommen in de Frankfortse warenhuizen Kaufhof en Kaufhaus Schneider. De bommen ontploften na sluitingstijd, veroorzaakten brand en richtten aanzienlijke schade aan.

Tot hun daad werden de vier geïnspireerd door de Komune i in Berlijn. Toen in 1967 bij de brand in het Brusselse warenhuis L'Innovation meer dan driehonderd

1Stefan Aust, Der Baader-Meinhof-Komplex, Hamburg, Hoffmann und Campe, 1985, blz. 592.
[p. 209]
 

mensen waren omgekomen, deed Kommune i een pamflet het licht zien waarin werd gesuggereerd dat de brand geen ongeluk was geweest, maar welbewust aangestoken als protest tegen de Amerikaanse bombardementen op Noord-Vietnam. De Berlijnse justitie nam het pamflet serieus en vervolgde de opstellers wegens ‘oproep tot brandstichting’.

Waren de ‘ludieke’ manifestaties van Kommune i afgekeken van de Amsterdamse provobeweging, het proces tegen de communards werd op zijn beurt weer een late echo van de Amsterdamse botsingen tussen de speelsheid van provo's en de dierlijke ernst van politiek en justitie. In Berlijn eindigde het proces in vrijspraak. De veroordeling van provo Hans Tuynman tot drie maanden gevangenis, voor het verspreiden van een vlugschrift waarin een handleiding voor de montage van bommen was afgedrukt, was in Amsterdam een paar jaar eerder tot lokale Dreyfus-affaire geproclameerd.2

Daarmee houdt de betrekkelijke overeenkomst tussen Amsterdam en Berlijn op. De Nederlandse beweging van zestig heeft allerlei sporen nagelaten, maar geen ervan leidt naar een inheems terrorisme. Leden van Kommune i vormden daarentegen enkele jaren na dit schertsproces de kern van de terroristische Beweging van de Tweede Juni. En het groepje rond Baader nam de oproep al even serieus als de Duitse justitie.

In oktober 1968 vond het proces tegen de al snel gepakte brandstichters plaats. Als verdediger van Baader trad de Berlijnse advocaat Horst Mahler op, die met zijn bolhoed, paraplu en zwarte kostuum een even vaste als opvallende verschijning was bij elke Demo van de Westberlijnse studentenbeweging in de jaren zestig. De vier hadden het plaatsen van de bommen niet vergezeld doen gaan van een publieke verklaring voor deze daad. Bij zijn arrestatie had Baader elke betrokkenheid aan de poging tot brandstichting ontkend, terwijl de anderen geweigerd hadden iets te zeggen. Pas bij het proces kwam er alsnog tekst en uitleg. De satire van Kommune

2A. Nuis, Wat is er gebeurd in Amsterdam?, De Bezige Bij - Meulenhoff, 1966, blz. 29.
[p. 210]
 

1 had als programma dienst gedaan: ‘Wij deden het uit protest tegen de onverschilligheid waarmee de mensen de volkerenmoord in Vietnam aanzien.’3

In zijn pleitrede stelde Mahler echter niet het protest tegen de oorlog in Vietnam centraal als motief van de verdachten, maar het feit dat hier de vertegenwoordigers van de generatie terechtstonden die niet, zoals die van hun ouders, stilzwijgend en nietsdoend medeplichtig wilden zijn aan het functioneren van een samenleving die op uitbuiting, onderdrukking en onrecht was gebaseerd.

Mahler borduurde daarmee door op een belangrijk thema in de ideologie van het Duitse ‘Nieuw-Links’, dat zich losjes had georganiseerd in de apo, de Ausser-parlamentarische Opposition: de overeenkomst in tendentie tussen het rijk van Hitler en de Bondsrepubliek. De brandstichtingspoging had in kringen van de apo overigens noch bijval gekregen, noch begrip ontmoet. Het bestuur van de sds (de socialistische studentenbond, de belangrijkste groepering binnen de apo) distantieerde zich ervan in een verklaring: ‘De sds is er ten diepste door ontsteld dat er in de Bondsrepubliek Duitsland mensen zijn die geloven door niet te motiveren terreuracties uitdrukking te geven aan hun oppositie tegen de politieke en maatschappelijke situatie in dit land.’4

Ulrike Marie Meinhof, stercolumniste van Konkret, toentertijd het belangrijkste medium van de apo, woonde het proces bij en kwam tot iets andere bevindingen. ‘Het progressieve moment van het in brand steken van een warenhuis ligt niet in de vernietiging van waren, maar in de criminaliteit van de daad, in het breken van de wet. [...] De wet die door brandstichting wordt overtreden beschermt niet de mens, maar de eigendom.’5 Deze redenering was in het najaar van 1968 populair aan het worden in kringen van de apo: geweld tegen personen was niet toegestaan, maar tegen zaken wel. Volgens Klaus Rainer Röhl, hoofdredacteur van Konkret, en toen nog met haar getrouwd, is Ulrike Marie Meinhof

3Aust, op. cit., blz. 29.
4Idem, blz. 62.
5Geciteerd bij Klaus Rainer Röhl, Vijf vingers maken nog geen vuist, Baarn, Het Wereldvenster, 1976, blz. 175.
[p. 211]
 

dit standpunt trouw gebleven, ook toen ze deel uitmaakte van de raf; anders dan de andere leden van de groep zou ze nooit van wapens gebruik hebben gemaakt of trachten te maken.6

Maar als ze met het bovengenoemde citaat toen nog in de pas liep met de ideologische ontwikkeling van de buitenparlementaire oppositie, dan bevond ze zich toch al snel daarna op de extreem-anarchistische vleugel daarvan. ‘Wahrenhausbrandstiftung’ was niet de eerste column van Ulrike Marie Meinhof die de indruk wekte dat ze politiek en moreel de kluts aan het kwijtraken was.

Zonder het te beseffen beleefden de Westduitse studentenbeweging en de daarmee vrijwel samenvallende apo in 1968 hun hoogtepunt. Dit echter sloeg onmiddellijk om in desintegratieverschijnselen, ideologisch zowel als organisatorisch. Nieuwe, of herontdekte denkbeelden werden in allerlei richtingen ad absurdum vervolgd en daarna niet zelden, alsof het om vieze sokken ging, weggegooid en door andere vervangen. Zo werd de sds gegrepen door de idee van ‘basisdemocratie’, die, eenmaal ingevoerd, het einde van de organisatie betekende. De consequentie was voor de geoefende waarnemer al onontkoombaar op het moment dat de leiding van de Nederlandse Studenten Vak Beweging (svb) in 1969 precies datzelfde model ging propageren. Een half jaar later, toen de gevolgen hier geen andere waren dan in Duitsland, verrasten precies dezelfde leiders de overgebleven resten van de svb met een streng-hiërarchische organisatievorm van marxistisch-leninistische snit.

Basisdemocratie noch democratisch centralisme is een politiek neutraal instrument; zij maken onderdeel uit van geheel verschillende politieke wereldbeelden. Niettemin was het mogelijk voor een sociale beweging, in dit geval de Nederlandse studentenbeweging van de jaren zestig, om binnen een jaar het ene organisatiemodel in te ruilen tegen het andere, bij formeel gelijk gebleven politieke uitgangspunten. Dit voorbeeld demonstreert

6Ibidem.
[p. 212]
 

dat de relatie tussen ideologie en organisatie ingewikkelder is dan die van een eenvoudig causaal verband.

Vanaf het moment dat de apo ontbindingsverschijnselen begon te vertonen was Ulrike Marie Meinhof niet langer een commentator die lijnen wist aan te geven in klaarblijkelijk chaotische en verspreide ontwikkelingen, maar ging zij in die ontwikkelingen onder. Zij werd haar eigen paradox toen ze in Konkret het blad aanviel als niet links, maar opportunistisch, omdat ‘de anti-autoritaire positie er verdrongen is in de autoritaire vorm van de column’ (namelijk de hare).7 Een paar maanden later, in april 1969, brak ze met Konkret (nadat ze eerder al van Röhl was gescheiden) met als argument dat ‘het blad op het punt staat een instrument van de contrarevolutie te worden’.8

De brandstichters waren inmiddels tot drie jaar tuchthuisstraf veroordeeld. Nadat ze veertien maanden hadden uitgezeten werden ze, in afwachting van de behandeling in hoger beroep, op vrije voeten gesteld. De vrijlating werd met heroïne gevierd; die vreugde werd met geelzucht bekocht.9 In november 1969 verwierp het Bondsgerechtshof het hoger beroep dat de beklaagden hadden aangetekend. Baader en Ensslin doken onder in de Parijse woning van Régis Debray, die toen nog gevangen zat in Bolivia. Vanzelfsprekend ging dat niet zomaar: tegen deze tijd waren Baader en Ensslin om zo te zeggen geadopteerd door het ‘Schili’ (Chic Links), van wie de familie Debray een representatief Frans exempel was: de vader een vooraanstaand advocaat, de moeder gemeenteraadslid; welgesteld, met toegang tot de machtigen in staat en economie. Vanaf het moment dat financiële ondersteuning uit de sfeer van de sds tekortschoot hadden Baader en Ensslin zich gewend tot dit milieu.10

De twee andere veroordeelden meldden zich uiteindelijk en zaten hun straf uit. Met de raf hebben zij nooit iets van doen gehad. Baader en Ensslin klopten later in Berlijn aan bij Ulrike Marie Meinhof, ondanks haarzelf ook afkomstig uit het Schili. De ideologische ontwikke-

7Ulrike Marie Meinhof, ‘Kolumnismus’, in Konkret, 13 januari 1969.
8Frankfurter Rundschau, 25 april 1969.
9Aust, op. cit., blz. 81.
10Jilian Becker, Hitler's Children. The story of the Baader-Meinhof Gang, London, Panther Books, 1978, blz. 115-6.
[p. 213]
 

ling had bij de brandstichters niet stilgestaan: zij hadden, als zovelen in de uiteengevallen Nieuwlinkse beweging, anarchistisch-maoïstische denkbeelden omarmd. Het verschil met die zovelen (onder wie een groepje rondom advocaat Mahler) was dat ze die ook in praktijk wilden brengen, nu ze toch ‘ondergronds’ moesten leven. Een eerste actie, waaraan ook Mahler meedeed, bestond uit het gooien van molotov-cocktails naar een wijkbureau van de gemeente.11 Een motivering van deze actie werd niet gegeven en is ook niet achterhaald. Kort daarna werd Baader, die met zijn roekeloze rijstijl de aandacht van de politie had getrokken, gearresteerd.

Op 14 mei werd hij gewapenderhand bevrijd uit het Institut für Soziale Fragen. Met speciale toestemming mocht hij daar van de gevangenisautoriteiten samen met Ulrike Meinhof werken aan een boek over verwaarloosde, door hun ouders verlaten kinderen. (Dat onderwerp was toen plotseling erg populair in nieuwlinkse kring. Zowel Baader als Ensslin hadden een onwettig kind, dat ze in de steek hadden gelaten.) Ulrike sprong mee het raam uit en de illegaliteit in. Die dag werd de Baader-Meinhof-Bande geboren.

Men kan beter zeggen dat ze op dat moment werd uitgevonden door de Westduitse pers. Voor de betrokkenen was het nog helemaal niet duidelijk waar ze aan begonnen waren, dat ze ergens aan begonnen waren. Niets wijst erop dat de bevrijders meer voor ogen stond dan de hereniging van de gelieven Andreas Baader en Gudrun Ensslin.12 Het ideologische klimaat in de Bondsrepubliek verschafte hun echter de mogelijkheid de bevrijdingsdaad voor te stellen als een politieke actie. Voor zover er een keuze te maken viel, was die óf de operatie naar buiten in politieke termen te rechtvaardigen óf door stilzwijgen het privé-karakter ervan toe te geven. Het eerste kwam tegemoet aan het beeld dat de actievoerders van zichzelf wensten te hebben; het bood bovendien de waarschijnlijkheid van een zeker respect bij de nieuwlinkse groeperingen waartoe ze zich rekenden.

11Aust, op. cit., blz. 90.
12Cf. Idem, blz. 250; Becker, op. cit., blz. 214; Röhl, op. cit., blz. 209-10.
[p. 214]
 

Het alternatief bood alleen maar het perspectief op een illegaal bestaan als crimineel. Het patroon dat toen gevolgd werd zou zich in de geschiedenis van de raf steeds herhalen: de actie ging vooraf aan de ideologie. Maar de ideologie volgde, als onmisbare vorm van rechtvaardiging.

De groep reisde onmiddellijk door naar het Midden-Oosten, waar een voorhoede onder leiding van Mahler al kwartier had gemaakt. In een opleidingskamp van El Fatah13 werden ze getraind in de omgang met wapens en explosieven, en in het beroven van banken. Baader, terzijde gestaan door Gudrun Ensslin, ontpopte zich met zijn scherpe en grove tong als de onbetwiste leider van de groep. Met de Palestijnen boterde het niet. Militaire discipline viel slecht te combineren met de toentertijd in apo-kringen heersende anti-autoritaire denkbeelden. Toen het hoofd van de opleidingskampen van El Fatah, Aboe Hassan (die in 1972 de actie tegen de Israëlische atleten bij de Olympische Spelen in München zou organiseren), de Duitsers toesprak over de politieke en militaire situatie, maakten zij hem het spreken onmogelijk door hem voortdurend in de rede te vallen. Zo gauw het kon stuurden de Palestijnen de groep naar Duitsland terug.

Ook toen was het nog uiterst vaag wat men zich voorstelde nu te gaan doen. Baaders hoogste wijsheid was ‘neuken en schieten, dat is hetzelfde’; van Gudrun Ensslin moest men elke dag gezamenlijk een uurtje citaten van Mao lezen. De verhoudingen in de groep waren gespannen. Al in Jordanië was het onderling wantrouwen zo hoog opgelopen dat door Baader en Ensslin serieus werd gesproken over het vermoorden van Peter Homann, de ex-minnaar van Meinhof die meegegaan was naar het Midden-Oosten. De Palestijnen verhinderden de uitvoering van dat voornemen en zorgden ervoor dat Homann kon ontsnappen met een paspoort op naam van Omar Sharif.

Van zulke sprekende details wemelt Der Baader-

13Volgens Aust. Becker schrijft dat het een opleidingskamp van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina betrof. (Becker, op. cit., blz. 219.).
[p. 215]
 

Meinhof-Komplex van Stefan Aust, dat vanwege de afstandelijke toon, de nadruk op feitelijke informatie en de nauwgezette research die aan het boek ten grondslag ligt terecht het standaardwerk over de affaire-Baader-Meinhof is geworden.14 Die afstandelijkheid is overigens niet voor de hand liggend. In zijn jonge jaren was Aust eindredacteur van Konkret (1966-1969). Op aandringen van Ulrike Meinhof verliet hij het blad - zij vond, in de terminologie van die jaren, dat hij het winstmotief had verinnerlijkt.15 Toen hij na een verblijf in de Verenigde Staten een jaar later terugkeerde, slaagde hij erin de tweelingdochters van Röhl en Meinhof, naar wie Interpol op verzoek van de vader al maanden zocht, op te sporen in Sicilië, juist voor ze zouden worden overgebracht naar een Palestijns kamp om daar als weeskinderen te worden grootgebracht: volgens Röhl een offer dat Baader en Ensslin van Meinhof eisten als bewijs dat ze werkelijk het burgerlijk leven achter zich had gelaten.16 Hals over kop vluchtte Aust op een nacht zijn huis in Hamburg uit nadat hij door de voormalige sds-voorman Karl Heinz Roth gewaarschuwd was dat Baader en Mahler op weg waren om hem vanwege zijn verraad neer te schieten.

 

Als men onder het ‘complex Baader-Meinhof’ vooral de intellectuele en politieke verwarring verstaat die aan de linkerkant van het politieke spectrum (en niet alleen in West-Duitsland) ontstond door het ontstaan van een terrorisme dat zich als links uitgaf, dan is het boek van Aust daarvan niet alleen de beschrijving, maar ook onderdeel. Dat geldt nog sterker voor de film Stammheim-Baader-Meinhof vor Gericht die hij in 1986 met regisseur Reinhard Hauff maakte. De première in Hamburg werd onmogelijk door wat in de Bondsrepubliek tegenwoordig ook door linkse media ‘chaoten’ worden genoemd - de neo-anarchistische onderwereld van de politiek - die zich naar eigen zeggen ‘hun Baader-Meinhof-mythe niet af lieten nemen’.17 Tien jaar na de Duitse herfst van

14Helaas ontbeert zijn boek bronvermeldingen en literatuurverwijzingen.
15Röhl, op. cit., blz. 199.
16Idem, blz. 201.
17Jos Klaassen, ‘Het trauma Stammheim’, De Volkskrant, 14 februari 1986.
[p. 216]
 

1977 zag Aust zich genoodzaakt een lezingentournee over zijn boek door Nederland af te breken, nadat hij bij zijn eerste optreden door gemaskerde vaderlandse chaoten met verf was begoten.

Een beschrijving als die van Aust, die in zijn koelheid en feitelijkheid geen eigen mythe presenteert, maar zowel die van de raf als die van de Bondsregering of de Springer-pers ondermijnt, is per definitie controversieel. Als ze dat in het geval van Aust in veel sterkere mate is voor de sympathisanten van de raf dan voor de Westduitse regering, dan komt dat omdat de andere mythe heel wat onhoudbaarder blijkt te zijn dan de andere. De Westduitse rechtsstaat en de Westduitse democratie zijn niet onbevlekt gebleven door de strijd tegen het terrorisme van de raf - hierin is Aust duidelijk -, maar ze zijn er ook niet onderdoor gegaan, zoals de tupamaro's in Uruguay voor elkaar kregen. De naarstig gezochte en gevonden parallellen met het Derde Rijk, of met zelfs maar een politiestaat, zijn in geen enkel opzicht houdbaar gebleken.

De mythe van de raf berust op de zuiverheid van intenties en op de juistheid en de morele aanvaardbaarheid van de analyse die ten grondslag zou liggen aan theorie en praktijk van deze Duitse terroristen. Het boek van Aust voert wat deze drie punten aangaat te veel ontnuchtering aan. Het gaat mij in dit essay echter niet om een vergelijking van mythen en waarheid, maar om een onderdeel van het Baader-Meinhof-Komplex waar Aust het alleen tussen de regels door over heeft: de rol van ideologische voorstellingen. Het is met het oogmerk daar meer zicht op te krijgen dat ik hier de trieste geschiedenis van de raf samenvat.

 

Terug in de Bondsrepubliek trof de groep voorbereidingen voor het voeren van een stadsguerrilla naar min of meer Zuidamerikaans model. In 1970, na de bevrijding van Baader, was het handboek van Carlos Marighela in het Duits vertaald. Het werd in de groep bestudeerd18 en

18Becker, op. cit., blz. 222.
[p. 217]
 

in praktijk gebracht, met dezelfde, even desastreuze als voorspelbare19 consequenties.

In september 1970 vonden de eerste bankovervallen plaats. Het ondergrondse leven bleek duur, en noch uit de sfeer van de apo, noch uit die van het Schili wist de groep voldoende steun te winnen om zich zonder deze harde maatregelen op de been te houden. Bovendien stelden de verzetsstrijders hoge eisen aan de kwaliteit van het illegale bestaan. Binnen een jaar heetten bmw's in de volksmond ‘Baader-Meinhof-wagens’. Autoriteiten en politie waren in eerste instantie noch voorbereid op, noch opgewassen tegen deze acties, aldus de stereotypen van Duits Nieuw-Links over de autoritaire staat loochenstraffend. Op 15 juli 1971 viel het eerste dodelijke slachtoffer in wat Heinrich Böll ‘de oorlog van zes tegen zestig miljoen’ zou noemen. De voormalige kapster Petra Schelm viel in een vuurgevecht met de politie. De eerste politieagent werd op 22 oktober van dat jaar dodelijk getroffen.

Op elf mei 1972 werd de reeks bankovervallen en autodiefstallen gevolgd door een bomaanslag op een officierscasino van het Amerikaanse leger in Frankfort aan de Main. Eén dode en dertien gewonden. ‘Für die Ausrottungsstrategen von Vietnam sollen West-Deutschland und West-Berlin kein sicheres Hinterland mehr sein,’ heette het in de met ‘Kommando Petra Schelm’ ondertekende verklaring van de groep. In de weken daarop vonden bomaanslagen plaats op nog twee gebouwen van de Amerikaanse krijgsmacht in de Bondsrepubliek; op een politiebureau in Augsburg, het parkeerterrein van het Landeskriminalamt in München, de Volkswagen van rechter Buddenberg in Karlsruhe (met daarin zijn vrouw) en het gebouw van de Springer-pers in Hamburg.20

Van alle acties die de raf ondernam kunnen alleen de drie tegen leden en installaties van u.s. Army beschouwd worden als gericht op een onmiskenbaar politiek doel, namelijk het belemmeren van de Amerikaan-

19Cf. C.J. Visser, Terrorisme en West-Europa, Den Haag, Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’, 1986, blz. 25-40.
20Aust, op. cit., blz. 232-4.
[p. 218]
 

se oorlogsinspanning in Indo-China. Die constatering betekent niet dat die acties daardoor juridisch of moreel aanvaardbaar zijn geworden, en al evenmin dat ze succes hadden. Bij het proces tegen Baader en de zijnen in Stammheim trachtte de verdediging aan te tonen dat Amerikaanse militaire operaties in Indo-China met behulp van een computer in het hoofdkwartier van de Amerikaanse troepen in Europa (Heidelberg) gecoördineerd werden, en dat de bomaanslag van de raf die computer beschadigd had. (Blijkbaar kwamen de twee andere bomaanslagen, waarbij officierscasino's het doelwit waren geweest, voor de verdedigers niet in aanmerking om uitgelegd te worden als oorlogshandelingen.) De rechtbank weigerde de getuigen op te roepen die dit volgens de verdediging konden staven (president Nixon, de toenmalige Amerikaanse minister van Defensie, de toenmalige commandant van de Amerikaanse troepen in Europa, enzovoorts). Afgaande op het boek van een van de advocaten, mr P.H. Bakker Schut, was de verdediging niet in staat om ook maar één gegeven aan te voeren dat het verhaal over de computer en Vietnam enige geloofwaardigheid kon verlenen.21 Ook als men geen rekening wil houden met een afweging van het doel in verhouding tot de middelen, dan blijft er dus al met al wel heel weinig over om het politieke karakter van de groep Baader-Meinhof te funderen. Alles wat de raf daarvoor en daarna deed was, in de woorden van Aust Selbstdarstellung, of om het anders te stellen, de groep werd haar eigen politieke doel.

In juni 1972 werden binnen twee weken Andreas Baader, Jan-Carl Raspe, Holger Meins, Gudrun Ensslin en Ulrike Marie Meinhof gearresteerd: de ‘harde kern’ van de raf. In de gevangenis kreeg de groep een politiek gewicht dat ze daarvoor nooit had gehad, ondanks het feit dat de klammheimliche Freude die in nieuwlinkse kring een tijdlang bon ton was geweest als het over de raf ging, verdween toen het radicale idealisme op echte moorden was uitgelopen.

21Pieter H. Bakker Schut, Politische Verteidigung in Strafsachen. Eine Fallstudie des von 1972-1977 in der Bundesrepublik Deutschland geführten Strafverfahrens gegen Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Ulrike Meinhof, Holger Meins, Jan Carl Raspe, Kiel, Neuer Malik Verlag, 1986, blz. 319 e.v.
[p. 219]
 

Dit politieke gewicht was minder het resultaat van eigen acties en proclamaties dan van de kolossale opsporings- en veiligheidsmaatregelen die de Bondsrepublikeinse autoriteiten langzaam maar zeker hadden genomen. De groep provoceerde de Duitse staat tot nieuwe wetgeving, waaronder het Radikalenerlass van de regering-Brandt. Bedoeld om aanhangers van de Baader-Meinhof-Bande (wie van Baader-Meinhof-‘groep’ sprak was al verdacht als ‘sympathisant’) uit overheidsdienst te weren, bleek dit, zeker door de wijze waarop sommige deelstaat-regeringen ermee omsprongen, een uiterst geschikt middel om in het buitenland anti-Duitse sentimenten wakker te roepen en wakker te houden. Er kwam nog meer: nieuwe opsporingssystemen, antiterrorisme-eenheden, gepantserde rechtszalen, Hochsicherheitstrakte in gevangenissen, Grossfahndungen en nog veel meer.

Een groep die dit alles uitlokte, moest politiek toch wel wat voorstellen. De pretenties waren daarmee in overeenstemming. In het manifest Konzept Stadtguerilla, waarin de doelstellingen van de Rote Armee Fraktion werden uiteengezet, heette het: ‘Stadsguerrilla is erop gericht het machtsapparaat van de staat op afzonderlijke punten te verwoesten of buiten werking te stellen, om de mythe van de alomtegenwoordigheid van het Systeem en van zijn onkwetsbaarheid te vernietigen.’22

Die inspanningen hadden dus een averechtse uitkomst: een indrukwekkende versterking van de politionele kracht van het staatsapparaat. Minstens zo paradoxaal was het dat van ‘stadsguerrilla’ eigenlijk nauwelijks sprake was. Haar politieke bestaansrecht ontleende de raf al snel dan ook niet meer aan de stadsguerrilla die ze had willen voeren, maar aan het feit van haar bestaan. Een eigenaardige omkering van doel en middel, die een climax bereikte met de arrestatie van de raf-top: voortaan was het loutere bestaan van de raf het politieke thema waarop ze zich baseerde. De omstandigheden waaronder de leden van de groep gevangen zaten,

22Rote Armee Fraktion: das Konzept Stadtquerilla, Amsterdam, Niemec Verlag, z.j.
[p. 220]
 

golden nu als bewijs van het ware gezicht van de kapitalistische staat. Gevangenschap werd het functionele equivalent van de gewapende strijd. De Duitse justitie zou de raf-leden door eenzame opsluiting onderwerpen aan ‘isolatiefoltering’ en hen ook in andere opzichten onmenselijk behandelen.

Deze aantijgingen en beschuldigingen werden door de raf in de gevangenis ondersteund met collectieve hongerstakingen. Wie zich aan hongerstaking onttrok (zoals Mahler) werd uit de groep gestoten. De advocaten van de raf deden daarbij dienst om de door Baader uitgevaardigde orders over te brengen en af te dwingen.23 In het geval van Holger Meins eindigde de hongerstaking met zijn dood. Baader nam het hongeren minder streng op en liet door advocaten voedsel zijn cel binnen smokkelen.24

Zelfmoord werd vanaf een bepaald ogenblik gepropageerd als het ‘laatste en sterkste wapen’25 dat de raf ten dienste stond. De door de raf-advocaten verspreide gruwelverhalen over de Sonderbehandlung van hun cliënten werden in bepaalde kringen grif geloofd. ‘Vooral in het buitenland achtte men de Duitsers tot alles in staat,’ noteert Aust op blz. 584. Nederland sprak in dat opzicht een hoog woordje mee, als ik vergeelde knipsels uit onder meer de De Volkskrant, De Haagse Post, De Groene en Vrij Nederland doorloop. Aan de beweringen van de raf en haar medestanders werd heel wat meer aandacht besteed dan, bijvoorbeeld, aan de uitspraak van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, die de klacht van raf-advocaten dat hun cliënten politieke gevangenen waren die aan isolatiefolter werden onderworpen, afwees.

De Baader-Meinhof-groep werd in de gevangenis inderdaad anders behandeld dan andere gevangenen. De laatsten zouden bij gelegenheid zelfs protesteren tegen de privileges die de van terrorisme verdachten genoten. Aan de ene kant werden de raf-gevangenen, vooral in de begintijd, aan strenge veiligheidsmaatregelen onder-

23Aust, op. cit., blz. 276 e.v.
24Idem, blz. 303.
25Idem, blz. 271; zie ook blz. 305.
[p. 221]
 

worpen. Ulrike Meinhof zat aanvankelijk gevangen in een geheel wit geschilderde, dag en nacht door neonbuizen verlichte cel, in een verder leegstaand gebouw van de gevangenis Keulen-Ossendorf. Aan de andere kant gaf het regime waaronder zij later gevangen zaten hun ongekende mogelijkheden hun activiteiten voort te zetten. Terwijl de buitenwacht over isolatiefolter sprak, konden de raf-leden in de gevangenis een uitgebreide bibliotheek opzetten met handboeken over wapentechniek, explosieven, politiemethoden en sabotage-activiteiten. In de speciaal voor hen ingerichte zevende verdieping van de Stammheim-gevangenis in Stuttgart beschikten Baader en de zijnen over honderden boeken, over radio en televisie, en konden ze overdag urenlang ongestoord met elkaar omgaan. Met behulp van tot huistelefoons omgebouwde grammofoons stonden de gevangenen ook 's nachts, wanneer ze in hun cel waren opgesloten, met elkaar in verbinding. Uiteindelijk verhinderden de strenge veiligheidsmaatregelen niet dat pistolen en explosieven de gevangenis werden binnen gesmokkeld. Wie dit deel van het boek van Aust leest, ziet de mythe van de Duitse Gründlichkeit in gruzelementen vallen.

 

Zo uitvoerig en gedetailleerd Aust is als het gaat om de beschrijving van de feitelijke wederwaardigheden van de groep, zo terughoudend is hij als het gaat om verklaring en interpretatie van het optreden van de raf. Aldus blijft hij buiten de controverses hierover. Die controverses betreffen niet de verklaring van het ontstaan en optreden van de Baader-Meinhof-groep maar de waardering die men daaraan verbindt. Algemeen is die verklaring namelijk gezocht in het geestelijk klimaat dat aan het eind van de jaren zestig door de studentenrevolutie én door de reacties daarop was ontstaan. Bakker Schut laat zijn epos over de verdediging van raf- leden beginnen op 2 juni 1967, toen bij het hardhandig uiteenslaan van anti-sjah-demonstranten een Berlijnse politieagent

 
[p. 222]
 

de student Benno Ohnsesorg doodschoot. Alles wat daarna gebeurt loopt volgens een onverbiddelijke logica naar de start van het ‘gewapend verzet’, en in de beschrijving van het optreden van de raf kent hij alleen maar verklarende kracht toe aan ideologische motieven van het hoogst mogelijke soortelijke gewicht.26

Dient bij hem de associatie van de raf met studentenbeweging en Frankfurter Schule als legitimatie van het terrorisme van de raf, voor anderen ligt het precies andersom. ‘De herkomst van de Baader-Meinhof-kern uit apo en ultralinkse studentenbeweging blijft een sociologisch model van zeldzame gaafheid,’ schreef de historicus Von der Dunk in een beschouwing waarin hij het Westduitse terrorisme afleidde uit het gedachtengoed van de Frankfurter Schule.27 In de Bondsrepubliek werden in de jaren zeventig zonder meer de studentenbeweging en denkers als Adorno en Marcuse verantwoordelijk gesteld voor het optreden van de raf. Zonder Dialektik der Aufklärung geen Konzept Stadtguerilla.

In deze kennelijk nagenoeg algemeen aanvaarde lezing is ideologie dus de verklarende factor. Ook als men daarvan uitgaat zijn er echter nogal wat stappen in de redenering die onontkoombaar van Dialektik der Aufklärung tot de raf leidt. In de eerste plaats gaapt er een diepe kloof tussen het gedachtengoed van de Frankfurter Schule en de ideologie die het Duitse Nieuw-Links zich tegen het eind van de jaren zestig had eigen gemaakt. Die kloof vertoonde zich in de spanningen tussen de studentenbeweging en de vertegenwoordigers van de kritische theorie. Adorno verwerkte die spanningen in zijn laatste geschriften (gebundeld in Stichworte). Het betreft hier ironisch genoeg oorspronkelijk college-aantekeningen die niet gebruikt werden omdat het doceren hem door studenten onmogelijk werd gemaakt. De Marginalien zu Theorie und Praxis, misschien het allerlaatste wat hij voor zijn dood in 1969 schreef, laten zich achteraf lezen als een profetisch commentaar op de overgang van activisme naar terrorisme.28 Zijn intellec-

26Bakker Schut, op. cit., m.n. blz. 13-36.
27H.W. von der Dunk, ‘Waar komt het Duitse terrorisme vandaan?’, nrc/Handelsblad, 5 november 1977.
28Theodor W. Adorno, Stichworte. Kritische Modelle 2, Frankfurt a.M., Suhrkamp, 1969.
[p. 223]
 

tuele erfgenaam Jürgen Habermas waarschuwde al in 1967 voor ‘links-fascistische’ tendenzen in het studentenprotest; met die ongelukkige frase keerde hij zich tegen de neiging tot verheerlijking van actie om de actie, die een element was geworden in het politieke wereldbeeld dat toentertijd in kringen van de apo opgang begon te maken.

Enkele andere onderdelen van dat wereldbeeld zijn al ter sprake gekomen bij het proces tegen de warenhuisbrandstichters: de tendentiële gelijkstelling van Bondsrepubliek en Derde Rijk, de rechtvaardiging van ‘geweld tegen zaken’. Later kwam daar de slogan ‘van protest tot verzet’ bij. Geleidelijk werd de gedachte omhelsd dat de staat vijand was, een tegenstander die geen enkele legitimiteit toekwam. Al deze ingrediënten werden ten slotte ondergebracht in een globale en vage marxistische kritiek op ‘het kapitalisme’, een kapitalisme dat onder de druk van zijn innerlijke tegenstrijdigheden uiteindelijk gedwongen zou worden zijn ware gezicht te vertonen: dat van het fascisme. Aldus de ideologie van het Duitse Nieuw-Links rond 1970.

Maar het werkelijk karakteristieke van deze ideologie was dat niemand die haar aanhing haar ernstig nam. De transformatie van werkelijkheid in theater, en van theater tot werkelijkheid, zo karakteristiek voor de ‘revolutie’ van de jaren zestig, vond ook hier plaats.

De ideologie was vrijblijvend, terwijl ze engagement vooropstelde; intellectuele Spielerei, retoriek om elkaar mee te benevelen - nooit serieus programma voor politieke actie. Ik denk dat Umberto Eco precies ditzelfde bedoelt als hij - over de Brigate Rossi - opmerkt dat hun paranoia niet voortkwam uit hun vooronderstellingen, maar uit de praktische conclusies die ze daaruit trokken.29 De sleutelterm voor deze periode is niet ‘revolutie’ maar ‘anomie’. Met dat begrip duidde Émile Durkheim de situatie van normloosheid aan waarin plotselinge en onverwachte maatschappelijke bewegingen kunnen resulteren voor individuen. De normale ver-

29Umberto Eco, Travels in Hyperreality, London, Pan Books, 1987, blz. 114.
[p. 224]
 

wachtingen die de ankerplaatsen van het leven zijn, blijken dan los zand; er is geen vertrouwd houvast meer... alles lijkt mogelijk. In zo'n situatie zal een frenetiek zoeken opkomen naar het nieuwe en andere dat zekerheid belooft. Maar oorzaak en gevolg moet men niet verwarren: nieuwe (of oude) ideologieën vormen niet de basis van dit proces. Ze worden (her)ontdekt om in de gerezen behoefte aan zingeving en rechtvaardiging te voorzien.

Het is dan ook te simpel om voor te stellen dat het ontstaan van de Baader-Meinhof-groep vanuit de ideologie van het Duitse Nieuw-Links verklaard kan worden. In tegenstelling tot de uitspraak van Von der Dunk is de relatie tussen studentenbeweging en raf bovendien helemaal niet zo'n model van ‘sociologische gaafheid’. Baader was geen student, had niet eens eindexamen middelbare school gedaan, en hij legde vóór de brandstichting geen enkele politieke interesse aan de dag. Zijn belangstelling ging uit naar vrouwen, het nachtleven en de snelle auto's en motoren die hij stal. Bij zijn arrestatie in 1972 bestond zijn intellectuele bagage uit tweeëntwintig Mickey Mouse-boeken. Gudrun Ensslin en de meeste andere groepsleden waren op z'n best in de marge van de studentenbeweging actief geweest. Ulrike Marie Meinhof behoorde al evenmin tot die beweging. Van politieke origine was ze ‘oud links’ (Konkret werd lang gesubsidieerd door de ddr)30; sociaal gezien behoorde ze - met een honorarium van 1500 dm per column tot ‘chic links’. Bij de tweede en derde generatie Duitse terroristen was al helemaal geen sprake meer van een rechtstreekse verbinding met apo of studentenbeweging. Zij werden voornamelijk gerecruteerd uit kringen rond de geëngageerde advocaten die met raf sympathiseerden, of uit bizarre bewegingen als het spk, het Sozialistische Patienten Kollektiv in Heidelberg, waarvan de stichter, dr Wolfgang Huber, tot de conclusie was gekomen dat geestesziekte werd veroorzaakt door het kapitalisme, en dat zijn patiënten derhalve alleen door het afschaffen van het kapitalisme konden worden geholpen. Duizend

30Röhl, op. cit., blz. 7.
[p. 225]
 

vastberaden en gewapende gestoorden waren volgens hem voldoende om de omwenteling tot stand te brengen. Hij beschikte op het moment dat hij tot de gewapende strijd overging over driehonderd.

Het enige groepslid dat tot de inner circle van de apo had behoord was Horst Mahler. Diens pogingen de Baader-Meinhof-groep van een ideologie te voorzien leverden hem slechts de haat en minachting op van Baader en de zijnen; in 1974 werd hij uit de groep gestoten.

De rol van Ulrike Meinhof was een andere. Zij kreeg in 1971 de opdracht de positie van de groep in een manifest uiteen te zetten. Dit manifest, raf. Rote Armee Fraktion: das Konzept Stadtguerilla, verscheen met een citaat van Mao Zedong op de titelpagina (‘zwischen uns und dem Feind einen klaren Trennungsstrich ziehen!’). Maar deze poging de raf alsnog van een politiek program te voorzien mislukte, zoals ook achter de naam ‘raf’ alleen maar een zin kan worden gezocht die er niet is. Een Britse recensent van het boek van Aust meende dat hier sprake was van een sardonisch staaltje humor van Baader; Jilian Becker stelt dat het gaat om een verwijzing naar het Japanse Rengo Schigun (‘Rode Leger’); weer anderen dachten aan een associatie met Stalins ‘antifascistische stoomwals’. Volgens Aust is de waarheid simpeler: ‘Mist, ein Witz.’ Dat althans tekende hij op bij een lid van de kerngroep van de raf.31

Het manifest Stadtguerilla is een weinig samenhangend en emotioneel gesteld verhaal, gelardeerd met citaten van Mao, waarin betoogd wordt dat gewapende strijd als ‘hoogste vorm van het marxisme-leninisme’ (Mao) ‘juist, mogelijk en gerechtvaardigd’ is in West-Berlijn en de Bondsrepubliek. De studentenbeweging moet volgens dit geschrift beschouwd worden als ‘voorgeschiedenis’ van de raf; die heeft daaruit de daadwerkelijke consequenties getrokken, of, zoals het in het nieuwlinkse koeterwaals van het manifest heet: ‘[...] die den Marxismus-Leninismus als Waffe im Klassenkampf rekonstruiert und den internationalen Kontext für den

31Aust, op. cit., blz. 160.
[p. 226]
 

revolutionären Kampf in den Metropolen hergestellt hat.’ Met nadruk wordt het ‘Primat der Praxis’ gesteld, tegenover de ‘Papierproduktion’ aan de ‘studentischen Schreibtischen’. Maar het meest opvallende van het manifest is de ondertoon van uitzichtloosheid. ‘Die Rote Armee Fraktion redet vom Primat der Praxis. Ob es richtig ist, den bewaffneten Widerstand jetzt zu organisieren, hängt davon ab, ob es möglich ist, ist nur praktisch zu ermitteln.’ Een omschrijving van het doel van die gewapende strijd ontbreekt. In plaats daarvan treft men passages vol van nauw verhulde doodsdrift aan, zoals het citaat van Régis Debray dat ‘Siegen heisst, prinzipiell akzeptieren, dass das Leben nicht das höchste Gut des Revolutionärs ist’. Das Konzept Stadtguerilla is boven alles een desolate oorlogsverklaring, waarin in aan Carl Schmitt32 herinnerende bewoordingen politiek wordt gereduceerd tot het zo onverbiddellijk mogelijk trekken van de scheidslijn tussen vriend en vijand. Onduidelijk is tot wie het manifest zich richt, onduidelijker nog wat er de zin van is, aangezien de auteurs niet alleen de oorlog verklaren aan parlementaire democratie en pluralisme, maar ook aan de idee van publiek debat. Een door Marx al tot vervelens toe gebruikte stijlfiguur doet daartoe in Konzept Stadtguerilla dienst. De ‘herrschende Öffentlichkeit’ is voor de raf niets anders dan de ‘Öffentlichkeit der Herrschenden’; deze staat van de zijde van de stadsguerilla's slechts ‘erbitterte Feindschaft’ te wachten. Gelegen laten liggen willen zij zich alleen iets aan ‘marxistische kritiek en zelfkritiek’, maar wie daaraan buiten de raf mee kunnen doen blijft duister.33

 

Deze poging de raf alsnog van een politiek program te voorzien mislukte dus, niet alleen inhoudelijk, en ook niet omdat de schrijfster, Ulrike Marie Meinhof, door Baader en Ensslin al vanaf het begin niet voor vol werd aangezien. De oorzaak lag dieper: het karakter van de groep verzette zich in de praktijk tegen elk ideologisch

32Cf. Carl Schmitt, Der Begriff des Politischen, Berlin, Duncker & Humblot, 1963.
33Alle citaten afkomstig uit Das Konzept Stadtguerilla, op. cit.
[p. 227]
 

program dat meer was dan rechtvaardiging achteraf. Alles draaide om het ‘Primat der Praxis’, de ‘daad van vernietiging’ die gelijk zou staan aan de ‘daad van bevrijding’. Van een positief doel waartoe de activiteiten van de raf zouden moeten leiden was nooit sprake.

De ideologie van de groep was haar bestaan. Ulrike Meinhof was niet in staat dat te veranderen, omdat ze juist om die reden door Baader en Ensslin werd gefascineerd: die deden tenminste iets. Haar geestelijke capitulatie voor De Daad was niet uniek. Ze vormde de basis van veel verstolen (de term ‘klammheimlich’ werd in dit verband berucht) sympathie onder linkse warhoofden, getuige bijvoorbeeld dit citaat van de Nederlandse hoogleraar L.W. Nauta (uit 1974): ‘Solidariteit met de raf is de weigering van links om ons politiek van hen te laten isoleren en ons via hen te discrimineren en de erkenning dat zij, hoe kritiseerbaar ook, dan toch maar de daad bij het linkse woord hebben gevoegd.’34 Welk woord? Welke daad? (Baader c.s. werden uiteindelijk schuldig bevonden aan vier moorden, vierendertig pogingen tot moord, zes bomaanslagen en het vormen van een misdadige vereniging.)35

Om precies de redenen die haar Baader en Ensslin deden bewonderen werd Meinhof door hen beschimpt en vernederd. De ‘zelfkritiek’ die ze in de gevangenis schreef, toont een wanhopig, door schuldgevoelens verteerd mens: ‘Het wezenlijke is... dat ik niet van revolutionair geweld doordrongen ben. [...] Mijn socialisatie tot fascist, door sadisme en godsdienst, die me ingehaald heeft, omdat ik mijn verhouding daarmee, dat wil zeggen met de heersende klasse, daar ooit het schootkindje van geweest te zijn, nooit volledig beëindigd heb, volkomen in me gedood heb... Eine scheinheilige Sau aus der herrschenden Klasse, das ist einfach die Selbsterkenntnis.’36 Het uiteindelijke commentaar van Baader: ‘Natuurlijk ben je een liberaal kutwijf’ (in het grove spraakgebruik van de raf heetten alle vrouwen ‘kutwijven’). En Ensslin schreef Meinhof: ‘Jij bent het mes in de rug

34Geciteerd in Vrij Nederland, 2 februari 1985.
35Aust, op. cit., blz. 436.
36Idem, blz. 287.
[p. 228]
 

van de raf.’37 Nadat ze met Ensslin in dezelfde gevangenis was geplaatst, verbrak Meinhof zonder enige uitleg alle contact met haar kinderen. Baader en Ensslin hadden al veel eerder hun kinderen verstoten. Hoe vreemd, voor een groep die zich oorspronkelijk vormde rond de zorg voor verstoten en verwaarloosde kinderen!

Dit doorsnijden van elke verwantschapsband past in de neiging tot Selbstdarstellung - het vergroot de uitzonderlijkheid van wie tot de raf behoren. Maar het is veel meer een uiting van de totalitaire beheersing die de groep als collectiviteit uitoefende over de afzonderlijke leden. De zelfmoord van Ulrike Marie Meinhof, op 8 mei 1976, was daarvan een rechtstreeks gevolg. Eerst had ze zich met de raf geïsoleerd van de rest van de samenleving (‘klare Trennungsstrich’). Daarna was ze binnen de raf geïsoleerd tot ze nagenoeg buiten de groep stond.

Want niet een politieke ideologie hield de groep bijeen, maar de dwang van het zelfgekozen isolement. Hier past het aperçu van Sartre dat de groep zichzelf alleen maar kan laten voortbestaan door druk op zijn leden uit te oefenen,38 zoals zijn hele vertoog over groep en geweld in Critique de la raison dialectique op een merkwaardige manier geïllustreerd wordt door de ontwikkelingsgang van de raf (maar niet, zoals Sartre bedoelde, past op alle menselijke groepshandelen). Er is een verborgen relatie tussen de filosofie van Sartre en het moderne terrorisme,39 en het is heel wel mogelijk om de Critique, met zijn boodschap dat ‘Liberté-Terreur’ het instrument is om zich vrij te maken van de duffe wereld van het ‘practico-inerte’, te ontcijferen als filosofie van het terrorisme par excellence.40 Filosofie - mogelijk. Maar alleen al door zijn onleesbaarheid en gecompliceerdheid een onmogelijke kandidaat voor de post van praktische politieke doctrine, ideologie. (Tenzij men zijn inleiding bij Fanons Les Damnés de la terre als de summa van zijn politieke denken beschouwt. Maar ik heb nergens kunnen vinden dat leden van de

37Idem, blz. 303-4.
38Jean Paul Sartre, Critique de la raison dialectique, I: Théorie des ensembles pratiques, Paris, Gallimard, 1960, blz. 448.
39Met de raf was de relatie ook manifest, getuige het fameuze bezoek, op uitnodiging van de raf, van Sartre aan Stammheim (Aust, op. cit., blz. 305-7).
40Raymond Aron, Histoire et dialectique de la violence, Paris, Gallimard, 1973; Paul Wilkinson, Terrorism and the Liberal State, London, MacMillan, 1977, blz. 71-80.
<
Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Een Frisgewassen Doedelzak
Datum verschijning
01-01-1988

« Terug naar het overzicht