Schroeiende passie; Dagboek Gevaarlijk denker Carl Schmitt



Onlangs werd hij verkozen tot de gevaarlijkste filosoof van de twintigste eeuw. Geven de dagboeken van de jonge Carl Schmitt prijs hoe het zover is kunnen komen?Het is volkomen begrijpelijk dat het laten vallen van de naam Carl Schmitt (1888-1985) tot op de dag van vandaag tot heftige discussies leidt. Zijn werk zowel als zijn leven omvat namelijk alle grote politieke controverses van de twintigste eeuw. Niet zolang geleden nog stelde rechtsgeleerde Ulli Jessurun d'Oliveira dat niet de samenzweerders tegen Hitler invloed hadden uitgeoefend op de constitutie van 'Europa' (zoals premier Balkenende had beweerd), maar dat men daarvoor in Duitsland bij Schmitt en zijn leerlingen moest zijn.

In de jaren twintig maakte Carl Schmitt naam als staatsrechtsgeleerde, beter nog: als staatsdenker, met een reeks korte, scherpzinnige en tegendraadse geschriften, waarvan het twee jaar geleden eindelijk in het Nederlands vertaalde Der Begriff des Politischen (Het begrip politiek, Boom/Parresia, Amsterdam 2001) het beroemdste is en meest beruchte. Zijn stelling dat het begrip politiek zijn basis vindt in de tegenstelling tussen ' vriend' en 'vijand' is daar debet aan en leverde hem vorige maand in Filosofie Magazine de titel 'gevaarlijkste filosoof van de twintigste eeuw' op.

Het heeft er altijd op geleken dat Carl Schmitt er al meteen was, in harnas en met helm op, vanaf de publicatie van zijn eerste invloedrijke boek, Politische Romantik in 1919. Over zijn jeugd en vorming is hij zelf steeds gesloten geweest en de nu bestaande biografieen geven maar summiere informatie over zijn vroege jaren. Het enorme archief van de in 1985 gestorven politieke denker bevat echter ook dagboeken. Schmitt tekent in de onlangs uitgeven dagboeken 1912-1915 vooral op wat hij daags feitelijk heeft gedaan en meegemaakt. Ze verschaffen daardoor niet alleen informatie over wat hij in deze periode van zijn leven deed en wat hem bezighield, maar ze geven ook een beeld van een wereld die nu wel ver achter ons ligt.

In 1912 is Schmitt al gepromoveerd en verschijnt zijn boek Gesetz und Urteil, maar hij oefent nog geen beroep uit. Hoewel hij een grote belangstelling voor kunst en literatuur aan de dag legt, bereidt hij zich voor op het examen waardoor hij als assessor tot de rechterlijke macht toe kan treden. Dit vergt echter een langdurige en onbetaalde stage, in zijn geval als referendaris bij het Oberlandesgericht in Dusseldorf. Om aan geld te komen, verricht hij juridisch-intellectuele klusjes onder andere voor geheimraad Hugo von Zehmdorf, advocaat en politicus van de Centrumpartij, die in de Republiek van Weimar van 1920 tot 1927 minister van Justitie zal zijn. Bijna dagelijks loopt hij langs diens huis in Dusseldorf om te zien of er nog wat voor hem te doen valt, maar heel vaak moet hij onverrichterzake verder, omdat de geheimraad nog slaapt - soms is het dan al ver in de middag. Op andere dagen wordt hij uitgenodigd te blijven eten en drinken, en komt dan diep in de nacht aangeschoten thuis.

Schmitt toont zich wisselvallig in zijn oordeel over von Zehmdorf. Regelmatig maakt hij melding van dromen waarin de geheimraad een nijlpaard is dat hem dreigt te verpletteren en drukt hij zijn diepe afkeer uit van wat hij beschouwt als diens burgerlijkheid en oppervlakkigheid. Maar op andere dagen noteert hij dat zijn opdrachtgever toch een buitengewoon aardige en intelligente man is. De relatie wordt gecompliceerd door het feit dat de ongehuwde geheimraad schoonvaderlijke gevoelens voor de scherpzinnige jonge jurist aan de dag legt, en een van zijn bij hem inwonende nichten als een geschikte huwelijkspartner ziet.

Maar daarvan kan hoegenaamd geen sprake zijn, want het hoofdthema in deze dagboeken is toch de schroeiende passie van Carl Schmitt voor de danseres Pauline ('Cari') von Dorotic, de liefde van zijn leven. Als het dagboek begint, heeft hij al een verhouding met haar. Dan is ze kennelijk gestopt met haar carriere als danseres en pogingen om deze voort te zetten lopen op niets uit. Aanvankelijk leven ze samen, maar dat lijkt niet bevorderlijk voor zijn toekomstige loopbaan als jurist. Hij brengt haar op zijn kosten onder in huurkamers, waarop hij daardoor zelf ook aangewezen is; vaak armoedig, hij klaagt over wandluizen.

Later parkeert hij 'Cari' een tijdje bij zijn ouders in Plettenberg, maar dat gaat niet goed, zeker niet als zijn moeder pensiongeld verlangt. Dan op kamers in Keulen en zelfs een tijdlang als gaste in een klooster, tot ze daar van diefstal wordt beschuldigd. Elke dag reist Schmitt op en neer met de trein van Dusseldorf naar Keulen om haar te ontmoeten. Daarnaast schrijven zij elkaar ook vrijwel dagelijks - de telefoon is nog een luxe - en bijna elke dag ook prijst hij zich in zijn dagboek gelukkig met zo'n mooie, bijzondere vrouw, soms in kortaangebonden bevindingen ('wunderschone Ejakulation, o liebe Cari'). Maar om de zoveel tijd is hij wanhopig, jaloers, razend om zijn erotische afhankelijkheid. Dan tekent hij op dat Cari 'geen verhouding met de historische waarheid onderhoudt' en dreigt zichzelf met zelfmoord. Een geestelijke crisis in oktober 1914 overwint hij door Kierkegaard te lezen.

In deze dagboeken heb ik niets kunnen bespeuren van de zelfverzekerdheid van de latere Schmitt, en alleen met wijsheid achteraf iets van het weerzinwekkende zelfmedelijden waaraan hij zich heeft overgegeven, eerst nadat hij eind 1936 bij het naziregime in ongenade was gevallen, en nog veel sterker na de Tweede Wereldoorlog. Schmitt bracht toen een jaar in Amerikaanse hechtenis door, vanwege zijn veronderstelde naziverleden, maar werd uiteindelijk zonder dat het tot een proces kwam vrijgelaten. Zijn positie als hoogleraar eiste hij niet meer op en de rest van zijn lange leven bracht hij door in zijn geboortedorp Plettenberg.

Aan de ene kant toont Schmitt in deze aantekeningen een ongelofelijke intellectuele ijver als jurist, aan de andere kant is hij onzeker, over zichzelf, over zijn toekomst. 'Es bleibt nichts als ein guter Mensch zu sein,' noteert hij op 24 oktober 1912. Maar hoe? De liefde voor 'Cari' is zijn enige, soms fata morganische, houvast. Ter ontspanning speelt hij piano-uittreksels van Beethovens symfonieen, en van opera's van Verdi en Wagner. Moeller von den Bruck, die de term 'Het Derde Rijk' muntte, ontmoet hij eenmaal, maar hij heeft geen goed woord voor hem over ('ontzettend dom en geborneerd'). Kortom, niets wijst erop dat Schmitt toen al een potentiele nazi was, zoals een recensie in Der Spiegel gemakzuchtig suggereerde.

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog brengt bij Schmitt allerminst emotioneel nationalisme teweeg. Zijn zorg is allereerst niet opgeroepen te worden. De oorlog klinkt alleen indirect door, in zijn afkeer zowel van Pruisisch militarisme als van de 'burgerij' die geen weet wil hebben van wat zich aan het front afspeelt. In deze dagboeken legt Schmitt een voor deze tijd min of meer conventioneel abstract anti-semitisme aan de dag, dat verdampt als het om mensen gaat.

De dagboekaantekeningen leren de lezer dat Schmitt inderdaad, zoals hij ergens optekent, de neiging heeft zichzelf te belazeren. De 'liefste Cari', Spaanse danseres die niet danst, van Kroatische adel zou zijn, is haar paspoort op raadselachtige wijze verloren als het nodig is om een huwelijk te sluiten. Als Schmitt zich begin 1915 als vrijwilliger heeft gemeld - hij wordt afgekeurd voor dienst aan het front - is een oorlogshuwelijk mogelijk. Een attest van het Oostenrijkse consulaat wordt geaccepteerd in plaats van de verdwenen pas. Op 25 februari 1915 slaagt hij ook voor het afsluitende mondeling gedeelte van het assessorsexamen. Maar dit dagboek heeft hij op 19 februari 1915 al afgesloten met een neerslachtige notitie; laatste zin: 'Was het eerst maar allemaal afgelopen.'

In die notitie maakt hij er ook melding van dat Cari 'aandringt op een volmacht'. De sombere vermoedens die de lezer gaandeweg heeft opgedaan zijn later bewaarheid. Het huwelijk heeft niet lang stand gehouden. Enkele jaren tekent Schmitt zijn boeken en artikelen als 'Schmitt-Dorotic'. Maar het echtpaar leeft al snel gescheiden; dan verdwijnt 'Cari' spoorloos uit zijn leven nadat ze - de volmacht! - een deel van hun inboedel en zijn geliefde bibliotheek te gelde heeft gemaakt. In 1924 is het huwelijk door de rechtbank in Bonn nietig verklaard, omdat 'Cari' vervalste documenten had gebruikt.

Schmitt meende werkelijk dat 'Cari' van Kroatische adel was. Zelf gaf ze op in 1888 te zijn geboren. Waarschijnlijk was zij al in de dertig toen ze Schmitt leerde kennen, terwijl hij over haar schrijft alsof ze tien jaar jonger is. Wat er verder van haar geworden is weet niemand, en haar achtergrond en verleden zijn duister gebleven.

In mei 1933 meldde Schmitt zich aan als lid van de NSDAP, die hij tevoren vanuit een conservatieve positie had bestreden, een overstap gebaseerd op een wirwar aan motieven, waarvan de ambitie 'kroonjurist van het Derde Rijk' te worden algemeen als de voornaamste is beschouwd. Dieptepunt daarna is zijn 'Der Fuhrer schutzt das Recht', het artikel waarin hij de 'Nacht van de Lange Messen', de moordpartij op de leiding van de SA (juni 1934), rechtvaardigde als voorbeeld zowel van het in acht nemen van het staatsbelang als van de toepassing van een 'hoger' recht dan dat van de liberale rechtsstaat.

Deze nazistische periode duurde, zijns ondanks, maar kort. Echte nazi's, met name in de SS, beschouwden hem als een opportunist en waren zijn kritiek op de NSDAP van voor 1933 niet vergeten. Eind 1936 werd hij door het Nazi-regime kaltgestellt en verloor hij al zijn publieke functies. Schmitt legde zich, nog steeds hoogleraar in Berlijn, vervolgens toe op de studie van Thomas Hobbes, met wie hij zich ten onrechte vergeleek. Net zoals de schrijver van Leviathan in 1651 vanuit ballingschap in Parijs teruggekeerd was en het Commonwealth van Cromwell had erkend, zo had Schmitt vanuit een overeenkomstige 'Pflicht zur Staat' in 1933 het Derde Rijk aanvaard. Maar Hobbes heeft nooit getracht Cromwells kroonjurist te worden. Tegendraads als altijd ontdekte Schmitt vervolgens Hobbes als grondlegger van het liberalisme in een boek dat uitkwam in het jaar (1938) waarin de nazi's hem ter gelegenheid van zijn 350ste geboortedag vierden als een intellectuele voorvader.

Vrijgelaten in 1947 bleef Schmitt geestelijk actief tot op hoge leeftijd, al werd hij minder oud dan zijn vriend Ernst Junger. Zijn huis in Plettenberg noemde hij San Casciano, naar het landgoed waar Machiavelli leefde nadat hij uit zijn ambt als tweede secretaris van de Florentijnse Republiek was ontslagen en de gunst van de Medici had verloren. In de Bondsrepubliek doet Schmitt nog altijd dienst als zondebok - meer dan de onbegrijpelijker Martin Heidegger - voor het intellectuele Duitsland dat met Hitler is meegegaan. Desondanks is hij een magneet gebleven voor wie serieus over politiek wil denken.

Zonder twijfel is de mislukking van zijn grote liefde op Schmitts leven en werk van grote invloed geweest. Hij heeft zich in de rest van zijn leven over zichzelf altijd een meester in verheimelijking en mystificatie getoond, die achter zijn even briljante en apodictische als kordate zinsneden een baaierd van betekenissen wist te verbergen. Goedkoop gepsychologiseer lijkt mij hier nog meer dan anders uit den boze. Toch is het onvermijdelijk dat wie deze dagboeken heeft gelezen Schmitts latere werk anders zal lezen. Maar de raadsels zullen blijven. Hoe is het mogelijk dat een man met zo'n scherpe kijk op politiek tegelijk in veel opzichten, niet alleen met 'Cari', zo lichtgelovig kon zijn? ?

 

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Vrij Nederland
Datum verschijning
08-03-2005

« Terug naar het overzicht