Onafhankelijke wetenschappers?

In 1985 kondigde de minister van onderwijs en wetenschappen een grootscheepse bezuiniging en reorganisatie af van de sociale wetenschappen. De auctor intellectualis van dit plan was de toenmalige directeurgeneraal wetenschappen van het departement en die maakte daarvan geen geheim.

Dit beleidsvoornemen kostte ruim vele wetenschapsbeoefenaren een jaar lang veel (voor een deel vrije) tijd. Aan bezuinigingen had deze operatie ruim een kwart miljard gulden moeten opleveren, evenveel als de nieuwe onderwijsambtenarenrots in Zoetermeer kostte. Maar enige tijd later werd het resultaat van een onderzoek openbaar, waarin werd uitgerekend dat de operatie Selectieve Krimp en Groei aan bezuinigingen helemaal niets had opgeleverd.

De directeur-generaal in dit relaas heette Roel in 't Veld; de onderzoeker was Jo Ritzen.

In 1989 werd de laatste minister van onderwijs en wetenschappen; inmiddels was In 't Veld hoogleraar geworden. Hij publiceerde in zijn nieuwe functie niet zo lang geleden een vernietigend oordeel over het universitaire beleid van de eerste. Vervolgens accepteerde In 't Veld een staatssecretariaat onder Ritzen, met als opdracht diens beleid op dit terrein voort te zetten.

Vorige week trad In 't Veld alweer af, op last van Ritzen. Maar daarmee is het raadsel niet opgelost: wat bezielde Ritzen om zijn luidruchtigste criticus als staatssecretaris te aanvaarden en waarom tekende In 't Veld ervoor een beleid uit te voeren waartegen hij zich eerder onbarmhartig had gekeerd?

Dit merkwaardige aantreden is door een even merkwaardig aftreden gevolgd en dat heeft In 't Veld bij een deel van de publieke opinie een martelaarsrol bezorgd. De redenering is dat In 't Veld met al zijn 'bijklussen' niets afkeurenswaardigs heeft gedaan, dat Ritzen en Kok ervan op de hoogte waren en dat In 't Veld niets anders heeft gedaan dan wat de politiek nu al jaren van de universiteit verlangt: dat zij zich 'ondernemend' en 'commercieel' opstelt.

Schrikbeeld

In de Volkskrant kwamen bevriende hoogleraren aan het woord die zelfs stelden dat na deze affaire geen professor meer minister zou willen worden. Ik laat dit schrikbeeld voor wat het is, evenals het verwijt dat de PvdA-top treft: als deze van In 't Velds nevenactiviteiten van tevoren op de hoogte was, had die hem of niet moeten voordragen, of hem moeten steunen na het verschijnen van het artikel in Vrij Nederland dat hem aftekende als 'hoogleraar in het vermengen van functies'. Voor het waarheidsgehalte van deze laatste kwalificatie verwijs ik gaarne naar het artikel van dr Meindert Fennema in Het Parool van afgelopen donderdag.

De commotie rond het kortstondige staatssecretariaat van In 't Veld lijkt mij in de eerste plaats een gevolg van de grote kloof die er langzamerhand is ontstaan tussen de verwachtingen, die in brede kring bestaan ten opzichte van universiteiten en hoogleraren, en de feitelijke situatie vandaag de dag.

Waarheid

Bij het grote publiek en in de journalistiek bestaat kennelijk nog steeds het beeld van de universiteit als een centrum van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek en van de hoogleraar als iemand die maar een belang heeft: het vorsen naar waarheid. Maar dat beeld klopt allang niet meer.

Al meer dan tien jaar worden de universiteiten enerzijds financieel gekort, anderzijds gedwongen door onderzoek voor derden te voorzien in de zo ontstane tekorten. Dit beleid - op gang gebracht door minister Deetman en zijn toenmalige directeur-generaal - is altijd kritiekloos gevolgd door de 'onderwijsspecialisten' van de regerings- en oppositiepartijen.

Hen treft nu terecht het verwijt van hypocrisie en het is betreurenswaardig dat In 't Veld als staatssecretaris de woorden introk die hij kort voor zijn politieke verheffing aan de Tweede Kamer had gewijd: dat daaruit in de afgelopen tien jaar geen enkele positieve bijdrage aan de organisatie en kwaliteit van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek naar voren was gekomen. Dit is de verstandigste en belangrijkste politieke opmerking die van hem is opgetekend.

Niet bekend

Onderdeel van de nieuwe universiteitspolitiek is dat de bezuinigingen maar moeten worden goedgemaakt door onderzoek in opdracht van anderen te verrichten. Bij die politiek passen meer kanttekeningen dan de politiek er tot nog toe bij heeft gemaakt.

Zulk onderzoek is alleen maar mogelijk op terreinen waar een koopkrachtige vraag bestaat. Maar maatschappelijke, culturele en wetenschappelijke relevantie worden niet daardoor bepaald. In de wetenschap der politiek bij voorbeeld bestaat geen opdrachtgever die een systematisch onderzoek naar het kiesgedrag van de Nederlandse staatsburgers over de jaren heen wil betalen.

Heel vaak is twijfelachtig of zulk onderzoek iets te maken heeft met de bevordering van de wetenschap en dat is de eerste opdracht van de universiteit. Wat voor wetenschappelijke relevantie, zo kan men zich afvragen, schuilt er in een 'onderzoek' (voor 120.000 gulden) dat moet aantonen dat de gemeentesecretaris van Eindhoven weg moet, omdat opeenvolgende burgemeesters en wethouders hem niet aankonden?

De gedachte dat overheidsuitgaven omlaag gaan door meer 'marktwerking' via zulk onderzoek, is veelal onzin. Want in veel disciplines is de overheid de opdrachtgever. Voor de belastingbetaler wordt het eerder duurder dan goedkoper, want op commerciele basis uitgevoerd onderzoek door universitair personeel is in het algemeen duurder dan wanneer de universiteit het zelf doet.

Belangen

Daardoor wordt in feite de ruimte voor zelfstandig wetenschappelijk onderzoek ingekrompen ten gunste van onderzoek dat gebonden is aan bepaalde belangen. Op den duur gaat dit ten koste van de onafhankelijkheid en geloofwaardigheid van universitair wetenschappelijk onderzoek - zeker daar waar de opdrachtgever een feitelijk monopolie heeft, zoals de overheid bij voorbeeld bij het onderzoek naar onderwijs of allochtonen.

In een aantal wetenschappelijke disciplines is het van wetenschappelijk belang dat de beoefenaren van het vak zich in de maatschappij manifesteren. Maar het is niet noodzakelijk dat dit op commerciele basis geschiedt en ook nu gebeurt dat in veel gevallen gelukkig niet.

Hoogleraren worden redelijk gehonoreerd - prof. In 't Veld is een uitzondering: hij krijgt onredelijk veel betaald - en bij dat ambt hoort ook een zekere verplichting tot maatschappelijke dienstverlening. Dat komt alleen maar de onafhankelijke en kritische functie van de wetenschap ten goede.

Maar het geval In 't Veld demonstreert dat de ontwikkeling van de universiteiten een heel andere richting is ingeslagen. Zij worden, als ik het in orthodoxe, maar geheel ter zake doende termen mag omschrijven, ondergeschikt gemaakt aan de logica van het kapitalisme en de meest geestdriftige uitvoerders van dit project zijn sociaal-democraten binnen en (nu weer) buiten de politiek. Het begon met de 'ondernemende universiteit', maar het eindigt bij universitaire ondernemers.

Het 'bijklussen' van hoogleraren, of dit nu ten bate van de eigen portemonnee gebeurt of ten behoeve van de faculteit, gaat op den duur ten koste van de onafhankelijkheid en geloofwaardigheid van het universitair wetenschappelijk onderzoek, waarschuwt Paroolcolumnist Bart Tromp. Hij is als bijzonder hoogleraar internationale betrekkingen verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en als docent politieke wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Leiden.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
26-06-1993

« Terug naar het overzicht