Minder Europa?

Resolutie 1546 lost niets op

Elsevier 10-06-2004

Toen enkele weken de Verenigde Staten en Groot-Brittannië een ontwerp-resolutie over Irak in de Veiligheidsraad indienden, was onze regering, bij monde van minister van Buitenlandse Zaken, Ben Bot, al geheel tevreden. Deze tekst, zo vond hij, nam eigenlijk alle problemen weg voor een voortgezette aanwezigheid van Nederlandse troepen in Irak, ook al zou deze op geheel andere gronden berusten dan de oorspronkelijke. Deze stellingname lag in de lijn van het beleid van de kabinetten Balkenende ten aanzien van Irak. Al in september 2002 vond de regering dat een oorlog tegen Irak best gevoerd kon worden buiten de Verenigde Naties en het internationale recht om, al wilde ze met karakteristieke stoutmoedigheid ook weer niet dat Nederland aan zo’n oorlog mee zou doen.

Toen de oorlog afgelopen was ging Nederland meedoen aan de bezetting van de rustigste provincie in Irak, voor zes maanden. Dat was toen het tijdsverloop dat door de regering van de Verenigde Staten was uitgetrokken voor de overgang naar een nieuw en democratisch Irak. Deze periode is indertijd met nog eens zes maanden verlengd, en nu, op basis van Resolutie 1546 van de Veiligheidsraad, met acht maanden extra.

Deze resolutie is sterk gewijzigd ten opzichte van het eerste ontwerp. De rest van de wereld was daar niet zo tevreden mee en het heeft een tijd geduurd voor een algemeen aanvaardbare tekst voorlag. De unanimiteit in de Veiligheidsraad als een zekere transatlantische verzoening na de scherpe tegenstellingen tussen de meeste Europese landen en Washington over Irak.. George W. Bush heeft moeten erkennen dat hij op zijn Amerikaanse eentje vastloopt, Frankrijk en Duitsland dat hun verzet tegen de oorlog deze niet ongedaan maakt.

Wie de ellenlange resolutie leest moet constateren dat de betrekkingen tussen Europa en de VS er door verbeterd zijn, maar dat het dubieus is wat dit voor de toekomst van Irak betekent.. Dit is onderstreept door de samenstelling van de aanstaande interim-regering in Bagdad. Anders dan afgesproken heeft de VN daarin nauwelijks iets te zeggen gehad. De president, Ayad Allawi, was ooit Baathist en heeft een verleden als medewerker van de beruchte Iraakse geheime dienst. Een deel van de nieuw benoemde ministers bestaat uit mensen die je als buitenlanders van Iraakse afkomst moet betitelen. Het is een open vraag of dit gezelschap meer gezag in Irak zal genieten dan zijn voorganger, de Voorlopige Regeringsraad. Een open vraag is ook de verhouding tussen de nieuwe Iraakse regering, die vanaf 1 juli officieel de soevereiniteit gaat uitoefenen en de ‘multinationale bezettingsmacht’ (die voor vijfzesde uit Amerikaanse troepen bestaat), die tot de beoogde verkiezingen van eind 2005 een mandaat van de VN hebben gekregen. Op papier kan de voorlopige regering die troepen verzoeken in Irak te verlaten. Op datzelfde papier staat de multinationale bezettingsmacht ‘alle noodzakelijke maatregelen om de veiligheid te waarborgen’ mag nemen.

Resolutie 1546 riep bij mij onaangename herinneringen op aan resoluties van de Veiligheidsraad over Bosnië, die met de realiteit ter plaatse meestal niet veel te maken hadden. De stilzwijgende teneur ervan is: de Amerikanen en Britten hebben een wespennest van eigen makelij in Irak neergezet, laten zij en hun vriendjes het daar maar proberen op te lossen, op voorwaarde dat het er volkenrechtelijk formeel behoorlijk uitziet. Dit wordt onderstreept door het feit dat op grond van de resolutie zich nog geen enkele land heeft gemeld om de ‘multinationale bezettingsmacht’ te versterken.

Dat heeft in het Nederlandse debat om er nog langer aan mee te doen evenmin een rol gespeeld als een politieke afweging over de vraag wat ons land er nu mee opschiet om in Zuid-Irak te blijven, en al helemaal niet is de vraag beantwoord waarom de door ons opgeleide Iraakse politie en militairen niet in staat zou zijn de taken van de Nederlanders over te nemen..

De Nederlandse Alleingang is gepaard zonder dat er zelfs maar een poging is ondernomen de kwestie in Europees verband aan de orde stellen, laat staan dat getracht is Europese bondgenoten voor de verdere medewerking aan de Amerikaans-Britse bezettingsmacht te vinden. Dat getuigt niet alleen van een tekortschieten van Buitenlandse Zaken. Het tekent ook het politiek amateurisme en provincialisme, de naar binnen gekeerdheid, van regering en regeringspartijen, een nare erfenis is van het fortuijnisme. 

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
12-06-2004

« Terug naar het overzicht