KENNISECONOMIE?

Iedereen, en vooral dit kabinet, heeft de mond vol van Nederland als een kenniseconomie. Achter dit zonderlinge begrip gaat een simpele gedachte schuil. Om het welvaartspeil van Nederland te behouden, is het noodzakelijk dat economische activiteiten worden gebaseerd op nieuwe kennis en technologie, omdat bestaande kennis en technologie in steeds meer delen van de wereld ingang hebben gevonden. Geen nieuw inzicht: in de zeventiende eeuw kon de Republiek het centrum van de wereldeconomie worden, onder andere dankzij de constructie van het fluitschip, dat veel efficienter vracht kon vervoeren dan alle andere bestaande scheepstypen.

Het fundament van zo'n 'kenniseconomie' is niets anders dan een superieur stelsel van onderwijs en onderzoek. Wie Nederland op deze twee dimensies de maat neemt, ziet echter een huiveringwekkend landschap. Het Nederlandse bedrijfsleven doet minder en minder aan research & development. Dit heeft te maken met een bedrijfscultuur waarin de top van het bedrijfsleven wordt gerekruteerd uit veredelde boekhouders, die niets afweten van productieprocessen en voor wie kwartaalcijfers als hoogste waarheid gelden.

Dit bedrijfsleven probeert het eigen tekortschieten, krachtig geholpen door rechtse partijen, te verhalen op de universiteiten, die onder druk worden gezet om op kosten van de belastingbetalers onmiddellijk bruikbare vindingen voor ondernemingen voort te brengen. Zulks gaat ten koste van echt en fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, terwijl het universitaire onderzoeksbudget al jaren daalt.

De basis van het algemeen onderwijs is, inderdaad, het basisonderwijs. Hier zou iedereen lezen, rekenen en schrijven moeten leren. Dat gebeurt onvoldoende. Een paar weken geleden kwam een onderzoek in de openbaarheid waaruit bleek dat veel pabo's, de opleidingsinstituten voor onderwijzers, ondermaatse leerkrachten afleveren, die zelf onvoldoende kunnen rekenen en schrijven. 'Ze kunnen nog altijd een cursus spellen doen als zij het examen hebben gehaald,' was het commentaar van een pabo-directeur.

Het vak van onderwijzer is een van de lastigste, maar ook belangrijkste. Maar het wordt slecht betaald, geniet weinig aanzien en de opleiding schiet tekort. Terwijl door maatschappelijke ontwikkelingen als televisie, werkende moeders, minderheden, geweld en kleine criminaliteit onderwijzers en onderwijzeressen veel zwaarder belast zijn. Ook in de door CDA-premier Jan Peter Balkenende aangezwengelde discussie over normen en waarden wordt een steeds groter beroep op het onderwijs gedaan om te compenseren waarin de maatschappij tekortschiet.

Het voortgezet onderwijs geeft een al even rooskleurig beeld te zien, of het nu gaat om het vmbo, het voorbereidend maatschappelijk beroepsonderwijs, of het vwo, het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Vanaf de invoering van de Mammoetwet in 1968 is er een eindeloze reeks 'hervormingen' die niet aantoonbaar tot verbetering van het onderwijs hebben bijgedragen. Wel tot dwaze bureaucratisering en systematisch denigreren van vakinhoudelijke kennis tot wat volgens de snel wisselende mode 'didactisch verantwoord' heette te zijn. In het technisch onderwijs heeft dat geresulteerd in verlies aan ambachtelijkheid, in het vwo zowel tot de neergang van talenkennis en taalbeheersing als tot marginalisering van natuurwetenschappelijke kennis.

Als gevolg daarvan arriveren op hbo-instellingen en universiteiten jongeren wie het vaak aan elementaire kennis en vaardigheden ontbreekt. En deze instellingen kennen weer hun eigen kenniseconomische tranendal. In de laatste kwarteeuw hebben alle regeringen op het wetenschappelijk onderwijs bezuinigd. De reele uitgaven per student bedragen nu de helft van die aan het begin van de jaren tachtig.

Dat is echter maar het halve verhaal. Van die overgebleven helft is een steeds groter deel besteed aan door het ministerie van Onderwijs verordonneerde ambtenarij, zodat de omvang van de wetenschappelijke staven al sinds jaar en dag kleiner is dan die van bureaucraten die geen aanwijsbare bijdrage aan onderwijs en onderzoek leveren, hooguit een negatieve. Tegelijkertijd is de werkdruk van die staf (die tien jaar geleden bij een officiele werkweek van 38,5 uur gemiddeld al 60 uur werkte) alleen maar toegenomen. Een pervers systeem, dat de financiering van universiteiten afhankelijk stelt van het aantal geslaagde studenten, garandeert de daling van de kwaliteit van de afgestudeerden.

Politici die het over 'kenniseconomie' hebben, verdienen een hol gelach. Ministers en staatssecretarissen die dat doen, pek en veren.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
02-04-2005

« Terug naar het overzicht