Het onverwoestbare communisme

OP VIJF UITZONDERINGEN na (China, Noord-Korea, Vietnam, Laos en Cuba) zijn de communistische regimes van de wereld verdwenen. Niemand had dat voor 1989 voor mogelijk gehouden. Dat de Sovjet-Unie er niet alleen was, maar ook altijd zou blijven, was een politieke vanzelfsprekendheid. Wie over het einde van het communisme speculeerde - zoals Amalrik in zijn fameuze boek Haalt de Sovjet-Unie 1984? - kwam op zijn best te boek te staan als excentriekeling.

Over het blijvende karakter van het communisme is wel anders gedacht. In de eerste jaren na de Oktoberrevolutie was de algemene verwachting dat het bolsjewistische regime niet zou beklijven. De gedachte dat de Sovjet-Unie een blijvend verschijnsel was, werd pas voor het eerst vrij algemeen na het aan de macht komen van Hitler. Het leek erop dat de twintigste eeuw een geheel nieuwe staatsvorm had opgeleverd, de totalitaire, die in bepaalde opzichten meer de toekomst had dan de vermoeide democratieen.


Dat beeld veranderde weer, toen Hitler in 1941 de Sovjet-Unie aanviel. Vrijwel alle experts voorspelden toen een snelle nederlaag voor het door interne zuiveringen gedecimeerde Rode Leger. Het einde van de Tweede Wereldoorlog en de expansie van het communisme in Europa en Azie maakten echter een eind aan alle twijfel. Voortaan gold het communisme als onverwoestbaar, zij het misschien niet onveranderbaar.

Dit uitgangspunt was begin jaren tachtig nog de kern van de doctrine waarmee de Amerikaanse regering onderscheid maakte tussen 'gewone' dictaturen ('autoritair') en communistische ('totalitair'). De eerste konden vriendelijker behandeld worden, zo stelde de uitvinder van deze doctrine, Jean Kirkpatrick, Reagans ambassadeur bij de Verenigde Naties, omdat die ineen konden storten en zo de weg naar democratie vrijmaken. Dat was bij communistische regimes uitgesloten.

Voor sociaal-democraten was de beoordeling van het communisme zo mogelijk nog moeilijker. Het communisme beriep zich immers niet alleen op gemeenschappelijke wortels, maar pretendeerde ook een vorm van socialisme die superieur was aan het geknoei van sociaal-democraten binnen de marges van het kapitalisme. In het grote debat over terrorisme en communisme - Lenin en Trotsky enerzijds, Kautsky anderzijds - werd in 1918 de grens haarscherp getrokken: Kautsky, kerkvader van de sociaal-democratie, verwierp principieel terrorisme en dictatuur als aanvaardbare middelen om het socialisme te realiseren.

De principiele afwijzing van het communisme liet echter ruimte voor een geheel andere ordening dan de bestaande. Na de Tweede Wereldoorlog vertaalde dat zich in de utopie dat Europa een 'derde weg' zou vormen tussen het kapitalistische Amerika en het communistische Rusland. Dat bleek al gauw een illusie.

In het onlangs gepubliceerde dertiende Jaarboek voor het democratisch socialisme wordt in kaart gebracht hoe de houding van de PvdA ten opzichte van het communisme veranderde. De hoop op een 'derde weg' maakte mede dank zij de inzet van de CPN in 1948 snel plaats voor een uitgesproken anti-communisme. Maar daarmee was het probleem hoe zich tegenover de Sovjet-Unie op te stellen, niet van de baan.

In de jaren vijftig pleitten tegenover de 'politiek van kracht', waarvan Jacques de Kadt de protagonist was, anderen, vooral Jan Tinbergen, voor een dialoog met Moskou, al was het maar om het nucleaire gevaar te verkleinen. De Kadt bleef ervan overtuigd dat het communisme aan zijn innerlijke tegenstrijdigheden ten gronde zou gaan. Een krachtige westerse defensie zou de Sovjet-Unie van een vlucht naar voren afhouden en voor de rest was het een kwestie van afwachten.

Dit standpunt was niet zoveel anders dan dat van George Kennan, de geestelijke vader van de naoorlogse 'containment'-politiek. Ook hij voorspelde al in 1947 dat de Sovjet-Unie weer Rusland zou worden. Kennan heeft dat nog mogen beleven; De Kadt stierf aan de vooravond van de ineenstorting van de Sovjet-Unie.

Degenen die naar de 'dialoog' streefden, gingen er daarentegen van uit dat de SovjetUnie een permanent gegeven was. Tinbergen meende zelfs dat communisme en kapitalisme naar elkaar toe groeiden. Deze 'convergentie' zou voor het communisme 'integratie met behoud van identiteit' betekenen.

Twintig jaar later was er in de PvdA niemand meer die twijfelde aan de onwrikbaarheid van het communisme. Op basis van dit gegeven bleken twee soorten politiek mogelijk. De eerste streefde naar 'ontspanning' tussen Oost en West, op basis van het recept van Egon Bahr (de Ostpolitikexpert van de SPD): 'Wandel durch Annaherung', verandering als gevolg van toenadering.

'Toenadering' bleek vaak neer te komen op toegevendheid, of erger - zoals toen het PvdA-partijcongres in 1975 uitsprak dat de 'ontspanning' niet in gevaar mocht worden gebracht door het opkomen voor mensenrechten. In dit opzicht heeft het speuren van Wouter Gortzak in Stasi-archieven, waarvan in het jaarboek verslag wordt gedaan, resultaten opgeleverd die maar al te duidelijk demonstreren hoe hellend het vlak van deze 'ontspanningspolitiek' was.

In diezelfde tijd bleek 'ontspanningspolitiek' ook op heel andere manier bedreven te kunnen worden. De exponent daarvan was Max van der Stoel, die in woord en gedrag, ook als minister, demonstreerde dat het nastreven van vreedzame betrekkingen en wapenbeheersing met het Oostblok niet in strijd was met het opkomen voor mensenrechten.

Dat was toen de meest fatsoenlijke manier om aan 'ontspanning' te doen. Achteraf blijkt het daarenboven ook nog de historisch juiste. Was die manier de afgelopen twintig jaar meer beoefend (vooral door de SPD), dan stond het er nu niet zo droevig voor met de sociaal-democratie in Oost-Europa.

M. Krop e.a.: Oost-Europa en de sociaaldemocratie. Identiteit, beleid, aanwezigheid; het dertiende jaarboek voor het democratisch socialisme, Wiardi Beckman-Stichting/Arbeiderspers, ISBN 9029523133.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
07-10-1992

« Terug naar het overzicht