Het einde van de politiek? (1990)

Rede, gehouden bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar in de theorie en geschiedenis van de internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam, op 26 maart 1990

Oorspronkelijk gepubliceerd met proloog en epiloog, in Bart Tromp, Het einde van de politiek?, Schoonhoven, 1990

 


Het einde van de politiek?

 

Aristoteles en de politiek

 

Het begrip `politiek' dat tegen het eind van de Middeleeuwen in Europa in zwang raakt, is niet rechtstreeks afgeleid van 'politikos' in het oude Grieks.

            Het Griekse origineel levert zijn eigen problemen op. ‘Politikos' kan niet worden vertaald met 'politiek', zoals bij voorbeeld veelal gebeurt als de beroemde bepaling van Aristoteles ter sprake komt dat de mens een 'zoon politikon' is. De sfeer van de politiek was in de Griekse stadstaat in het geheel niet duidelijk af te scheiden van andere. De juiste vertaling van 'zoon politikon' is daarom niet 'politiek dier' maar 'sociaal wezen'.[1]

            In de Politika van Aristoteles[2] verwijst `politikos' naar verwante en toch uiteenlopende begrippen: naar 'de (stads-)staat' in abstracto, naar de staatsinrichting of constitutie in het algemeen, maar ook naar de drie 'juiste' constituties die Aristoteles in zijn befaamde classificatie onderscheidt: eenmans-, meermans- en allemansregimes die in het belang van allen de macht uitoefenen, en in dit laatste verschillen van hun respectievelijke perversiteiten: tirannie, oligarchie en democratie.[3]

            In de Romeinse Republiek vinden de begrippen uit de wereld van de Griekse stadstaat een eigen plaats, en zij behouden, onder eigen naam of die van een latijns equivalent, dezelfde betekenis, zolang de Republiek zich handhaaft. ‘Politikos' wordt 'politicus': maar in plaats van dit laatste leenwoord is er ook het latijnse `civilis'.

            Met de ondergang van de Griekse stadstaat en de Romeinse Republiek, en hun uiteindelijke opname in het Romeinse Imperium, verdwijnen de verschijnselen waarnaar die woorden en begrippen verwijzen. Er komt, kortom, een eind aan 'politiek' in zijn oorspronkelijke betekenis: het nastreven van het 'goede leven' (`eudaimonia') door deelname aan de publieke zaak.

            Pas in de dertiende eeuw keert dit begrip van 'politiek' terug, wanneer de Politika van Aristoteles is herontdekt en door Willem van Moerbeke[4] in het Latijn wordt vertaald. De verschillende betekenissen en connotaties die het al bij Aristoteles heeft, worden gedeeltelijk herwonnen. Maar `politicus' en `civilis' worden toch steeds meer gereserveerd om één bepaald politiek regime aan te duiden: het republikeinse.[5]

            Republikeins! Wat moet men daaronder verstaan in het Europa van deze tijd? Om die vraag te beantwoorden is het nodig een beknopte schets te geven van de staatkundige werkelijkheid van de Middeleeuwen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de uitdrukking `staatkundig' hier noodzakelijk anachronistisch is.

            Die werkelijkheid had vanaf de opdeling van het rijk van Karel de Grote twee gezichten. De opdeling maakte een eind aan het bestaan van een politieke eenheid die kon gelden als voortzetting en erfgenaam van het (West-)Romeinse imperium, èn als staatkundige manifestatie van de eenheid van de christenheid.

            Daarna bestonden er afzonderlijke 'staatkundige' eenheden naast elkaar, die — zoals het koninkrijk Frankrijk — hun legitimiteit tenminste ten dele zochten in de imperiale erfenis, in de pretentie óók voortzetting van het Romeinse Rijk te zijn.[6] Anderzijds maakte het romeinse recht, basis van het juridische denken in een groot deel van Europa, het begripsmatig onmogelijk om de wereld anders te vatten dan in termen van één rijk met één soeverein, de dominus mundi, (‘heer der wereld') als bron van het recht.[7]

            Deze officiële visie was dus een fictie: de fictie van het Imperium als de enig mogelijke vorm van soevereiniteit, waarvan alle andere waren afgeleid.

            Deze fictie[8] van het universele imperium werd grotendeels gebroken door juristen (ideologen of politieke theoretici, zou men tegenwoordig zeggen) die ten dienste van hun vorsten en koningen een doctrine ontwikkelden volgens welke soevereiniteit allereerst werd opgevat als feitelijk, waarna de slotsom volgde dat deze berustte bij degene die tot de de facto uitoefening daarvan bij machte was: rex est imperator in suo regno (de koning is keizer in zijn eigen rijk'). Deze formule liet de mogelijkheid van de keizer als hoogste macht de jure vooralsnog onaangetast.[9]

            Voor de vrije steden, die zich, al dan niet via de coniuratio[10], de stedelijke revolutie, tot onafhankelijke stadstaten hadden geproclameerd, ontwikkelde Bartolus van Saxoferrato[11] rond 1350 een overeenkomstige leer: de stadstaat maakte, onder andere door de geldigheid van het romeinse recht te erkennen, deel uit van een abstract universeel rijk, maar was inzake macht en gezag soeverein: sibi princeps (`vorst over zichzelf').12]

            Dit proces paste precies bij de notie die lezing van Aristoteles Politika met zich meebracht: die van de polis als een soevereine eenheid, die zijn positie niet ontleende aan enige hogere macht, maar aan zijn economische en sociale autonomie; de stadstaat die er bovendien altijd een is naast andere.

            De idee van de ongedeelde soevereiniteit is bij Aristoteles ondenkbaar. Zij kan dat nu ook in Europa worden, niet dankzij lezing van Ta Politika, maar door het proces van staatsvorming dat onweerstaanbaar op gang is gekomen, en waar de vorming van stadsrepublieken deel uitmaakt van de eerste fase. In dat proces wordt enerzijds de idee van de ene, allerhoogste soevereiniteit gesloopt, maar anderzijds wordt ook in tendentie de mogelijkheid van andere soevereiniteit dan op staatsniveau geëlimineerd. De idee van soevereiniteit wordt om zo te zeggen vereffend, horizontaal: alleen staten kunnen soeverein zijn.

            De opvallende overeenkomsten tussen de vrije stad van de Middeleeuwen en de polis van de Griekse en Romeinse oudheid maken verklaarbaar hoe de Aristotelische opvatting van 'politiek' in de eerste kon herleven.[13]

            Bij Machiavelli[14], de laatste en grootste van de schrijvers over de vrije stadsrepubliek, vindt men het woord `politico' in precies deze betekenis. Waar hij het gebruikt, is het synoniem met het `vivere civile', de uitdrukking waarmee hij meer frequent het ware republikeinse regime aanduidt.[15]

            Maar in Il Principe valt het woord `politico' in deze Aristotelische betekenis niet één keer.[16] Dat is geen wonder, want deze vorstenspiegel heeft niet de stadsrepubliek tot thema, zoals de Discorsi[17] maar de vorming en handhaving van de nieuwe staat. II Principe verhoudt zich tot het Europese statenstelsel in de fase van zijn ontstaan als de Politika van Aristoteles tot het Griekse in zijn nadagen.[18]

            De politieke geschiedenis van dit klassieke republikanisme eindigt met de definitieve val van de Florentijnse republiek in 1530, drie jaar na de dood van Machiavelli.[19] De Machiavelli die beklijft is de analyticus van de macht, en het begrip `politiek' dat in de zestiende eeuw het Aristotelische, republikeinse, verdringt, gaat terug op de discussie die Il Principe dan losmaakt. Het begrip 'politiek', wel te verstaan, niet het woord. Dat komt, zoals ik al heb benadrukt, in zijn hele boek niet voor.

            Het voert te ver hier die discussie zelfs maar samen te vatten.[20] De resultaten zijn onder andere af te lezen in het werk van William Shakespeare. In het door Karl Marx zo geliefde Timon of Athens heet het bij voorbeeld:

"...The devil knew not what he did when he made man politic”[21]

            `Old Nick' (i.e. Machiavelli) wordt een bijnaam voor de duivel, en algemeen krijgt 'politiek' de betekenis van amoreel, onscrupuleus, kortom ... machiavellistisch. Deze negatieve connotatie van 'politiek' hangt ten nauwste samen met het moderne begrip 'politiek', dat in de tweede helft van de zestiende eeuw ook de benaming 'politiek' krijgt.

 

‘Staat’ en ‘politiek’

 

Dit gebeurt in Frankrijk, tijdens de burger- en godsdienstoorlogen. Het woord `politique' is daar, waarschijnlijk in eerste instantie als scheldwoord, uitgevonden om er een bepaalde groep van juristen en hoge staatsdienaren mee aan te duiden.[22] Hun belangrijkste theoreticus was Jean Bodin[23], en hun program luidde in de kern dat binnenlandse vrede en het behoud van de integriteit van de staat gesteld moesten worden boven godsdienstig gelijk.

            Dit begrip van 'politiek' werd door de katholieke partij met haat en minachting begroet. De religieuse tolerantie die er de implicatie van was, zag men als lafhartig opportunisme, als een vlucht in neutraliteit in een strijd die geen plaats buiten de strijdende partijen toestond.

            De haat tegen 'les politiques' verbond zich met een anti-machiavellisme, dat in de Europese godsdienstoorlogen bij beide partijen in zwang was gekomen. De Franse protestanten meenden bij voorbeeld dat aan het Franse hof, gedomineerd door de Florentijnse Maria de' Medici, Machiavelli's boek gelezen werd "als de Sybillijnse boeken in het oude Rome".[24] De Bartholomeusnacht[25] was de bevestiging van hun vermoedens: was het model hiervan niet exact beschreven in het zevende hoofdstuk van Il Principe, waar Machia- velli met nauwelijks ingehouden geestdrift verhaalt van de listige wijze waarop Cesare Borgia in Sinigaglia afrekende met zijn voormalige bondgenoten Vitellozzo Vitelli, Oliverotto Euffredici, Paolo Orsini en de graaf van Gravina Orsini? Onder het mom van verzoening wist hij hen zonder gewapend gevolg de stad binnen te lokken, waar hij hen gevangen liet nemen, en later wurgen.[26]

            De verbinding van dit anti-machiavellisme met de afkeer van degenen die de neutraliteit en integriteit van de staat stellen boven religieuze rechtzinnigheid levert aldus het eerste moderne woord èn begrip `politiek' op. De breuk met de Middeleeuwen is even onherroepelijk als die met Aristoteles. 'Politiek' is nu rechtstreeks gekoppeld aan de staat als enige soevereine macht. De kern ervan is Machiavelli's `mantenere lo stato'.[27] Want de staat is er altijd een naast andere, en het begrip 'staat' impliceert het begrip 'statenstelsel'.

            In dit nieuwe begrip 'politiek' is politiek niet meer, zoals bij Aristoteles en Thomas van Aquino, een 'praktische wetenschap', in het verlengde van de ethiek. Neen, het is een amorele techniek geworden, een kunst.[28] Politiek als 'staatskunst' is geen publieke kwestie. Het nieuwe begrip 'politiek' leidt in de zestiende en zeventiende eeuw tot de opkomst van een specifieke literatuur, waarin de technische geheimen, de arcana, van het handhaven van de staat worden uiteengezet.

            Het voornaamste en invloedrijkste boek in dit genre is de De arcanis rerum publicarum van Arnold Clapmar, dat een jaar na zijn dood, in 1605, verscheen.[29] De arcana reipublicae zijn de berekeningen, kunstgrepen en listen die zich verbergen achter de openlijke redeneringen en motieven van het regeren. Zij vallen uiteen in twee klassen: de arcana imperii en de arcana dominationis. De eersten betreffen het handhaven van de staat onder normale omstandigheden, de tweede methoden om opstand en revolutie te boven te komen. Deze preoccupatie met de binnenlandse dimensie van het handhaven van de staat ligt in het verlengde van die bij Machiavelli. Zij weerspiegelt enerzijds de fragiliteit van de nieuwe staat en een ontstaansgeschiedenis waarin oorlog en burgeroorlog in elkaar overgaan; anderzijds het nog maar rudimentaire besef van het zich vormende statenstelsel. `Ragione di stato', `raison d'état', 'redenen van staat' — kernbegrip in de nieuwe idee van 'politiek' — gaat vooraf aan het andere kernbegrip: machtsevenwicht.

 

De dynamiek in het statenstelsel

 

Het moderne begrip (en woord) 'politiek' verkrijgt dus zijn oorspronkelijke betekenis bij de opkomst van het Europese statenstelsel. `Politiek' en 'staat' zijn in deze zin onlosmakelijk aan elkaar geklonken.

            Deze politiek heeft in beginsel een statisch karakter. Het handhaven van de staat is echter geen kwestie van rusten. De eerste theoreticus van de nieuwe staat en het nieuwe statenstelsel, Thomas Hobbes, demonstreert in Leviathan overtuigend hoe in de staat der natuur handhaving van de status quo een oorlog van allen tegen allen veronderstelt, waarbij oorlog "niet alleen (bestaat) uit veldslagen en daadwerkelijke gevechten, maar uit een verloop van tijd waarin de bereidheid om tot wapengeweld over te gaan genoegzaam bekend is".[30] In de staat der natuur is het voldoende dat er één niet tevreden is met zijn situatie, om een proces op gang te brengen waarin iedereen gedwongen wordt naar meer macht te streven, al was het alleen maar om zich op dezelfde plaats te kunnen handhaven.

            'Politiek' is de voornaamste verkeersvorm in dit statenstelsel, dat zijn formeel-juridisch beslag krijgt in een jaar dat Hobbes nog aan zijn Leviathan schrijft: 1648, de Vrede van Münster, waarbij alle ondertekenaars elkaar als soeverein en gelijkberechtigd erkennen.[31] Van deze verkeersvorm is oorlog, een modaliteit, inderdaad: voortzetting van de politiek met andere middelen. Maar als politiek, met oorlog als instrument daarin begrepen, de verkeersvorm van dit statenstelsel is, wat veroorzaakt er dan de dynamiek van?

            Op die vraag zijn twee antwoorden gegeven. Het eerste sluit nauw aan bij de diagnose die Thomas Hobbes stelde. Het voornaamste probleem hij het handhaven van de staat is de onzekerheid over veiligheid en overleven. Aangezien het streven van de ene staat. zijn veiligheid en overlevingskansen in het statenstelsel te verzekeren, in tendentie onherroepelijk ten koste gaat van de veiligheid van andere, ligt hier de basis voor een oneindige machtsstrijd tussen staten.[32]

            Naast deze minimale dynamiek, voortkomend uit angst en vrees, en de zucht deze in een `commodious living'[33] te boven te komen, is er bij tijd en wijle ook sprake van een maximale, namelijk daar waar één mogendheid zich de grootst mogelijke veiligheid tracht te verschaffen door het statenstelsel te liquideren. Dit is 'hegemonie' in zijn sterkste betekenis: de vestiging van een universeel rijk. In een zwakkere betekenis heet 'hegemonie' het innemen van de centrale en leidende positie in het statenstelsel.

            Aldus kan de geschiedenis van het Europese statenstelsel opgevat worden als een langdurig, onophoudelijk, in cyclische fasen geordend proces, waarin de poging van een grote mogendheid om zich hegemonie in een van deze twee betekenissen te verwerven, wordt afgewend door een coalitie van bedreigde rivalen. Het handhaven van de staat betekent dus het handhaven van een machtsevenwicht, zoals de staatslieden van Europa in de loop van de zeventiende eeuw steeds duidelijker beseffen, tot de doctrine van het machtsevenwicht erkend en expliciet geformuleerd onderdeel is geworden van het begrip 'politiek'.[34]

            Zo kan de geschiedenis van het Europese statenstelsel, dat zijn rudimentaire vorm kreeg met de invasie van Italië in 1494, beschreven worden als achtereenvolgende pogingen van continentale machten en mogendheden — de minst betwiste voorbeelden zijn Karel V, Lodewijk XIV, Napoleon en Hitler — er de hegemonie in te verwerven en het te doen opgaan in een imperium; en het succesvolle verzet daartegen van de practici van het Europese machtsevenwicht, die steeds werden aangevoerd door maritieme mogendheden als Engeland en Groot-Brittannië[35], of door een moerasmacht als de Republiek.[36]

            De logica van de politiek die zich hier manifesteert kan echter ook opgevat worden als een bijzonder aspect van een veelomvattender proces. Zo'n opvatting begint met de conclusie die Max Weber aan het eind van zijn leven trok. De rivaliteit tussen de opkomende staten, zo stelde hij, gaf het kapitalisme de overlevingskans die het in een andere politieke orde nooit zou hebben gehad. "Die geschlossene nationale Staat also ist es, der dem Kapitalismus die Chancen des Fortbestehens gewährleistet; solange er nicht einem Weltreich Platz macht, wird also auch der Kapitalismus dauern." ("Het is de gesloten nationale staat die het kapitalisme de mogelijkheid geeft voort te bestaan; zolang de staat niet wordt opgevolgd door een wereldrijk, blijft daarom het kapitalisme bestaan.")[37]

            Deze slotsom vormt het fundament van de zogenaamde wereld-systeemtheorie, waarvan Immanuel Wallerstein de grondlegger is.[38] Volgens deze theorie is het Europese statenstelsel de kern van een in de loop van de afgelopen drie eeuwen over de hele aardbol expanderende kapitalistische wereldeconomie. De logica van de politiek is geen zelfstandig

proces, maar onderdeel van de 'accumulatie van het kapitaal', om de klassieke term te gebruiken.[39]

            De theorie van het wereldsysteem, en de onderscheidene varianten daarop hebben tot onderzoek en discussie geleid die niet alleen een krachtige correctie inhouden op het academisch realisme dat na de Tweede Wereldoorlog in het Westen het dominante model werd in de studie van de internationale politiek, maar leggen ook als weinig andere de relatie tussen theorie en geschiedenis.[40]

            Het begrip 'politiek' zoals dat ontstond in het kader van het Europese statenstelsel, behoudt in de context van wereldsysteemtheorieën zijn betekenis. De soevereine staat blijft de voornaamste bedrijver van politiek, welke motieven men aan zijn handelen ook toeschrijft.

 

De belofte van het einde van de politiek

 

Met de Franse Revolutie ontstaat, na het Aristotelische en dit klassieke, een derde, geheel verschillend begrip van politiek. Het is dynamisch, het gaat niet uit van een toestand die kost wat kost moet worden gehandhaafd. Het is uitdrukking van het denken van de Verlichting dat de mens perfectible, te vervolmaken, is. Het verwijst naar binnen, naar de 'burgerlijke maatschappij', de civil society die kort daarvoor is ontdekt door de Schotse moraalfilosofen.[41]

            Onvermijdelijk wordt de staat het archimedisch punt van dit nieuwe begrip politiek: daar alleen is de macht geconcentreerd die de reconstructie van de maatschappij, het 'vormgeven aan de toekomst' in de formulering van Troelstra[42], mogelijk maakt.

            Daaraan zit iets paradoxaals, en men kan in de grote sociale theorieën van de negentiende eeuw dan ook een ongemakkelijke houding ten aanzien van 'staat' en 'politiek' terugvinden. De teneur van die doctrines is politiek (en staat) overbodig te maken. Het radicale liberalisme propageert een internationale samenleving waarin staat en dus ook politiek niet meer mogelijk zijn. Het programma van Cobden, de meest consequente van zijn theoretici, belooft geen alternatief voor de dan bestaande praktijk van de buitenlandse politiek, maar de volledige liquidatie ervan.[43]

Maar de afschaffing van de politiek is ook de belofte van de socialistische doctrines. Ooit zou immers, in de fameuze, door Saint-Simon gemunte, en door Friedrich Engels overgenomen frase, “het heersen over mensen plaats maken voor het beheer van zaken.”[44]

Deze twee moderne begrippen 'politiek' verdragen zich theoretisch slecht met elkaar. Het eerste ontleent zijn bestaan immers aan de noodzaak van ideologische neutralisering, ooit in uiterste consequentie verwoord in Talleyrands dictum voor de diplomatie: 'pas de zèle'.[45]

            De ideologische politiek bestaat echter op grond van het feit dat de ideologie een hogere rangorde heeft dan het staatsbelang. Met de drie grote ideologische conflicten die het Europese statenstelsel in de afgelopen vierhonderd jaar hebben geteisterd, hebben de theoretici (en practici) van de staatsraison nooit goed weg geweten: het conflict tussen katholicisme en protestantisme, de uitdaging van de Franse Revolutie en de rivaliteit tussen totalitarisme — in twee varianten, het nazistische en het communistische — en liberale democratie. Elk van deze tegenstellingen heeft voor tenminste één, en vaak twee generaties, het statenstelsel in het ongerede gebracht.

            In 1989 werd niet alleen de erfenis van de Franse Revolutie begraven, maar kwam er ook een eind aan het grote ideologische conflict tussen communisme en kapitalisme, tussen totalitarisme en democratie. De Sovjetunie verliet Chroetsjovs doctrine van 'vreedzame coëxistentie' voor het standpunt dat de maatschappelijke stelsels van kapitalisme en socialisme in principe vreedzaam naast elkaar konden bestaan, en gaf daarmee de idee van de historisch noodzakelijke overgang van 'kapitalisme' naar 'socialisme'op.[46]

            Het is geen wonder dat deze ontbinding van de politiek-ideologische parameters van de afgelopen halve eeuw overal tot politieke en intellectuele verwarring aanleiding heeft gegeven, en tot meer of minder overtuigende pogingen deze te boven te komen. Van deze laatste is het artikel van Francis Fukuyama over 'Het einde der geschiedenis' het meest besprokene en gekritiseerde geworden.[47]

            Veel van die kritiek treft doel op terzijdes. Maar terecht heeft Fukuyama zich erover beklaagd, dat de teneur van zijn betoog zo weinig is aangevallen in dezelfde Hegeliaanse context als waarin hij schreef.[48] In Hegels opvatting van de geschiedenis is deze immers niet een opeenvolging van toevallige processen en gebeurtenissen, "full of sound and fury, signifying nothing", maar een proces waarvan de rationaliteit achteraf kan worden vastgesteld. (Hierin verschilde hij van Marx, die dat proces in de toekomst projecteerde. Hegel was een idealist, bescheiden in verhouding tot de utopist Marx.)[49]

            Voorzover Fukuyama constateert dat er klaarblijkelijk een eind is gekomen aan de confrontatie tussen 'liberalisme' en `communisme', en daarmee aan de derde grote confrontatie in het statenstelsel, heeft hij in de Hegeliaanse context gelijk met zijn these van het einde der geschiedenis. Geen noodzakelijk gelijk overigens, alleen een empirisch. Het valt niet met zekerheid vast te stellen of zich niet ooit een vierde universeel conflict in het statenstelsel zal voordoen, ook al bestaat daarvoor op dit moment geen aanwijzing. De wereldsysteemtheoreticus Wallerstein, de Hegel van de twintigste eeuw, postuleert bij voorbeeld dat het kapitalisme noodzakelijkerwijs een andere oppositie op zal roepen.[50]

            Dit is niet zo'n zonderlinge verwachting voor wie in aanmerking neemt dat Fukuyama meldt dat volgens Hegel zelf de geschiedenis al aan zijn eind kwam toen Napoleon, de Weltgeist te paard, in 1806 de Pruisen versloeg en door Hegels universiteitsstad Jena reed. Daarmee had de Franse Revolutie zich definitief bevestigd, en kwam een eind aan de historie, als het proces waarin de wereld tot bewustzijn van zichzelf komt.

            Fukuyama is bescheiden genoeg om te vermelden dat hij dit hele verhaal in feite ontleent aan Alexandre Kojève, de grote Russische Hegelkenner die in de jaren dertig een hele generatie Franse intellectuelen, van Sartre tot en met Aron, inwijdde in de geschiedfilosofie van Hegel.[51] Kojève kwam in de jaren dertig tot dezelfde conclusie als Hegel voor en Fukuyama na hem: vanuit wereldhistorisch oogpunt was er nu een eind aan de geschiedenis gekomen.

            Anders dan zijn grote voorganger en kleine navolger verbond hij aan deze slotsom persoonlijke consequenties. Hij gaf zijn leerstoel op en werd na de oorlog ambtenaar, in welke hoedanigheid hij te maken had met het proces van de Europese eenwording.[52] Ik hoop dat de logica van deze overstap uit het voorgaande zowel als uit wat volgt naar voren komt.

.

Schmitts redding van de politiek

 

In 1967 reisde Kojève van Peking per trein terug naar Parijs. In Berlijn onderbrak hij de tocht om de verblufte geleerde Jakob Taubes te vragen hoe hij het best naar Plettenberg kon reizen, om met Carl Schmitt te praten. “Mit wem sonst ist in Deutschland zu reden?”[53]

            Carl Schmitt leefde toen al twintig jaar in Plettenberg, waar hij zijn huis San Casciano had genoemd, naar het feitelijke ballingsoord van Niccoló Machiavelli. Over Schmitt is veel te zeggen, omdat zijn schrijven en handelen vrijwel alle grote morele en politieke controverses van de twintigste eeuw betreft.[54] Hier voer ik hem slechts op als de laatste grote politieke theoreticus van het Europese statenstelsel.

            In Der Begriff des politischen[55] deed Schmitt een poging een definitie van 'politiek' te ontwerpen in andere termen dan die van de staat. In zijn gedachtengang moest aan dit begrip een fundamentele distinctie ten grondslag liggen. Zoals esthetiek uiteindelijk berust op het kunnen maken van het onderscheid tussen 'mooi' en 'lelijk', moraal op dat tussen `goed' en `slecht', en economie op de mogelijkheid winst- dan wel verliesgevend te onderscheiden, zo zou ook het begrip `politiek' op het maken van een constitutieve distinctie gebaseerd moeten worden.

            Schmitts oplossing is even beroemd geworden en berucht, als misverstaan. De fundamentele tegenstelling waarop de mogelijkheid van politiek berust is de tegenstelling tussen ‘Freund’ en `Feind', tussen 'vriend' en 'vijand'. In deze betekenis heeft politiek niet een specifiek inhoudelijk of institutioneel substraat. Politiek ontstaat daar waar tegenstellingen een intensiteit bereiken dat het onderscheid tussen `vriend' en 'vijand' kan worden gemaakt. Schmitt doet grote moeite om uit te leggen dat de tegenstelling tussen 'vriend' en 'vijand' moreel en ideologisch neutraal is.

            De vorming van de staat is voor Schmitt, in het voetspoor van Bodin en Hobbes, de regulering van de politiek naar binnen en naar buiten toe. Naar binnen toe: want politiek en staat worden pas bestaanbaar als de burgeroorlog is uitgesloten, als het legitiem gebruik van geweldsmiddelen bij de staat berust. 'Politie', Schmitt herinnert eraan, heeft dezelfde etymologische wortels als 'politiek'. Staatspolitiek, het kunnen maken van het onderscheid tussen vriend en vijand, is volgens Schmitt de conditie waaronder een geordend statenstelsel mogelijk wordt. Het Europese statenstelsel te karakteriseren als een anarchie, als een Hobbesiaanse natuurstaat, is een misvatting. Juist de neutralisering van de distinctie ‘Freund-Feind' maakte het Jus Publicum Europaeum mogelijk, dat oorlog in het statenstelsel niet uitbande, maar beperkte en reguleerde, met name in de periode 1815-1914.[56]

            Op een laatste aspect van Schmitts begrip 'politiek' dient te worden gewezen. Het houdt een volstrekte breuk in met het Verlichtingsdenken, en de uit het derde begrip 'politiek' voortvloeiende grote ideologieën. Alle, ik heb het al opgemerkt, bevatten in de kern de belofte van een einde aan de politiek, of het nu het liberale model betreft, waarvan Jürgen Habermas' ideaal van 'herrschaftsfreie Kommunikation' de intellectueel uiterste vorm is[57], dan wel het socialistische, met zijn technocratische belofte dat politiek bij de groei van kennis overgaat in bestuurskunde. (Soms krijgt men de indruk dat het geloof in dit proces in Nederland al wijdverbreid is.)[58]

            Hiertegenover plaatst Schmitt zijn decisionisme, uitgedrukt in zijn favoriete Hobbes-citaat: "non veritas, sed auctoritas facit legem" — niet de waarheid, maar het gezag maakt uit wat wet is. Het is dit onaangename inzicht in de willekeur van ‘letzte Entscheidungen’ (Max Weber) dat er voor garant kan staan dat met het zo veelvuldig geconstateerde verval van de grote ideologieën niet ook het daarmee gelieerde begrip 'politiek', ontdaan van zijn utopische, op zelfmoord geprogrammeerde aspect, aan zijn einde komt.

 

De transformatie van het statenstelsel

 

In Schmitts Begriff des politischen wordt de schakeling tussen 'Politiek' en 'staat' als een historisch unieke prestatie gezien, en zijn oorlog en burgeroorlog de boven- en benedengrens van de mogelijkheid tot politiek.

            In deze opvatting is de mogelijkheid van een 'einde van de politiek' een gegeven, al verschilt dit volstrekt van de Hegeliaanse visie. Schmitt plaatst dit einde rond 1900, als het Jus Publicum Europaeum vervalt omdat het Europese statenstelsel desintegreert in een veel minder coherent wereldsysteem, dat hij vervolgens heftig zal kritiseren omdat het zich volkenrechtelijk op ethische uitgangspunten baseert, die de vijand tot misdadiger verklaren en zo de beperking van oorlog en conflict onmogelijk maken.[59]

            Daarmee is de tweede reden van Schmitts opvatting van het einde der politiek gegeven: de grote ideologische strijd van de twintigste eeuw, zich manifesterend in twee wereldoorlogen, kan niet beheerst worden door een op neutralisering van ideologie gebaseerd statenstelsel.

            Maar, in de derde plaats, is het de staat zelf die als 'concreet, historisch verschijnsel'[60] ondergaat. Schmitt constateert dat uitoefening van soevereiniteit nog slechts mogelijk kan zijn in grotere verbanden dan dat van de staat, in ‘Grossräume.'

            Maar kan Fukuyama's 'End of History' niet worden opgevat als de terugkeer naar het klassieke statenstelsel? Heeft het er niet veel van dat met de desintegratie van het communisme de betrekkingen tussen Europese staten weer in bepaalde opzichten de contouren van vóór 1914 aannemen? Zou het eeuwfeest van Bismarcks ontslag[62] anders niet geen andere opmerkzaamheid hebben gekregen dan die van enkele gespecialiseerde historici?

            Maar de twee andere argumenten van Schmitt zijn door de ontwikkelingen van het laatste jaar niet werkelijk aangetast. Het Europese statenstelsel dat bij de Vrede van Münster  nog enkele honderden soevereine en pseudo-soevereine eenheden telde, was op zijn 19e-eeuwse hoogtepunt teruggebracht tot een twintigtal zowel in naam als in feite soevereine staten. Het huidige wereldstatenstelsel telt ruim 160 'staten'[1], maar de discrepantie tussen feitelijke en formele soevereiniteit maakt het voor een groot deel daarvan onzinnig om te spreken van een soevereine staat. Dat geldt voor Libanon in extremis, maar ook voor het merendeel van de Afrikaanse en Caribische 'staten'.

            Terwijl in een niet onaanzienlijk deel van de wereld staatsvormingsprocessen in een embryonaal stadium blijven steken, stelt zich in een ander Schmitts Grossraum-probleem: de ontwikkeling van Europa tot een soevereine eenheid. Zo'n politieke eenwording is vanuit historisch perspectief echter onwaarschijnlijk, ondanks (of misschien wel: dankzij) de steeds succesvoller economische integratie. De vorming van de klassieke staten uit kleinere eenheden heeft immers altijd plaatsgevonden onder twee of drie condities die in het hedendaagse Europa — hoe ook geografisch gedefinieerd — niet vervuld worden.

            In de eerste plaats zijn zulke processen vrijwel altijd geïnitieerd en voltrokken door een dominante macht in het desbetreffende gebied: Holland in de Republiek, Savoje-Piemont in Italië, Moskou in Rusland, Pruisen in Duitsland, Aragon en Castilië in Spanje, et cetera. Zelfs na de eenwording zal een nieuw Duitsland voor Europa echter niet de rol van Pruisen kunnen vervullen.

            In de tweede plaats is de vorming van grotere staten in Europa vanaf de Franse Revolutie steeds begunstigd door de mythe van de natie, die in de nieuwe staat zijn politieke en geografische bestemming moest vinden.[63] Van een daarmee vergelijkbaar Europees besef is echter buiten enkele enclaves in Brussel, Luxemburg en Straatsburg, geen sprake.[64] Eerder iet men de herrijzenis en herbevestiging van nationale en zelfs regionale identiteiten.

            De derde factor is het virtuele verdwijnen van oorlog als politiek instrument, factor bij uitstek in de staatsvorming processen van het oude Europa. Of deze uitschakeling van de krijg in Europa valt toe te schrijven aan de nucleaire factor, aan de bevriezing van de Oost-West-verhouding in de afgelopen halve eeuw, dan wel aan de opmars van een beschavingsproces is een vraag die hier niet beantwoord hoeft te worden.[65]

            De voorzichtige slotsom is dat van de ontwikkeling naar een statenstelsel vergelijkbaar met dat van het Jus Publicum Europaeum maar tot op zekere hoogte sprake zal zijn. Het systeem van feitelijke en formeel soevereine staten lijkt plaats te maken voor een wereld waarin soevereiniteit niet langer alleen horizontaal is geleed, maar ook verticaal. Het belangrijkste (maar niet enige) voorbeeld daarvan is het gedeeltelijke verlies van soevereiniteit van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen aan deze laatsten.[66]

            De staat verliest aldus het monopolie op soevereiniteit. Is niet het meest waarschijnlijk de groei naar een wereld die in zijn politiek-juridische structuur doet denken aan die van de Middeleeuwen; een wereld van elkaar deels overlappende en op verschillende niveaus functionerende gezagsstructuren?

            Zo'n neomediaevalisme [67] zou niet alleen een eind maken aan het statenstelsel zoals dat in ieder geval tot 1914 heeft gefunctioneerd, maar ook aan 'politiek' in de betekenis die het in de zestiende eeuw kreeg. In dit opzicht had Kojève meer een wereldhistorisch gelijk met zijn toetreding tot de Eurobureaucratie dan in zijn conclusie van het einde der geschiedenis.

* * *

Dames en heren, in 1505 berichtte Niccoló Machiavelli aan de Signoria van Florence over de manier waarop de heerser van het kleine Siena zich handhaafde in de moeilijke situatie van het toenmalige Italië. Uit zijn bewoordingen blijkt een duidelijke waardering voor deze Pandolfo Petrucci, die zijn methode volgens de Florentijnse geheimschrijver als volgt verwoordde: "Omdat ik zo weinig mogelijk vergissingen wil begaan, regeer ik naar de dag en regel mijn zaken bij het uur. Want de tijden zijn machtiger dan ons brein."[68]

            Er zijn tijden dat dit recept van Petrucci inderdaad de hoogste wijsheid is, niet alleen in de politiek maar ook in de politieke wetenschap. In zo'n tijd leven wij nu, en in deze situatie is het dwaas te pretenderen een diagnose van deze tijd te kunnen geven die langer stand houdt dan maanden of weken.

            In plaats daarvan heb ik ervoor gekozen enkele treden terug te doen, en vanuit een historisch perspectief een kleine intellectuele verkenning te ondernemen op een terrein dat zich het best laat vergelijken met een waddengebied dat voor het eerst in vele jaren is drooggevallen, zonder dat men weet wanneer het tij weer op zal komen.

            Voor het eerst in tijden komen wrakstukken boven water van schipbreuken die men al vergeten waande, en wel zeer opmerkelijk is hoezeer sommige wrakken alweer varensklaar lijken te zijn.

            Genoeg beeldspraak. De kleine terreinverkenning die ik hier ondernam had geen programmatische bedoeling. Maar zij heeft wel duidelijk gemaakt, dat ik mij bij het ontleden van de internationale politiek in heden, verleden, en, als het kan de toekomst, zal bedienen van de instrumenten die gesmeed zijn in de arsenalen van de klassieke sociale wetenschap, waar de kunstmatige arbeidsverdeling tussen geschiedenis, sociologie, politieke wetenschap en politieke filosofie gelukkig nog niet bestond.

            Dames en heren, ongeveer anderhalve eeuw geleden was de onoverzichtelijkheid van met name Oost-Europa niet minder groot dan nu. Wat er met de Wallachijse vorstendommen moest gebeuren, met Bessarabië en de Boekowina, was een belangrijk gespreksthema in de hoofdsteden van de grote mogendheden. Lord Palmerston legde in deze situatie het Lagerhuis uit, dat er in heel Europa maar drie mensen te vinden waren die precies wisten hoe de vork daar in de steel zat: "One died, one got mad, and I have forgotten".[69]

            Volgens het optimistische en departementale beeld van de gammawetenschappen is het er ook daar te doen om de groei en vergroting van kennis. Ik aanvaard deze leerstoel met een bescheidener pretentie: een bijdrage te leveren in de strijd tegen de vergeetachtigheid.

 

1. M.C. Nussbaum, The Fragility of Goodness. Luck and ethics in Greek tragedy and philosophy,Cambridge (1986), 1987, 345. ‘Politikon’ is aan de andere kant specifieker dan het hedendaagse ‘politiek’ omdat het maar naar één mogelijke vorm van politieke organisatie verwijst, namelijk de ‘polis’, stadstaat.

2. Aristoteles van Stagira, (384-322 v. Chr.), de belangrijkste systematische wijsgeer van de Antieke Oudheid. Zijn oeuvre (waarvan niet meer dan twintig procent bewaard is gebleven) betreft alle terreinen van wetenschap. De Politika vormt samen met de Nicomachaeїsche ethiek zijn voornaamste bijdrage aan wat hij ‘praktische wetenschap’ noemde.


3. Aristoteles, Politika, Rackham (ed.), Cambridge/London (1932), 1977, Griekse tekst en vertaling. Naast deze vertaling in het Engels is in veel opzichten de beste die van T.A. Sinclair, Aristotle, The Politica, 1962, ondanks de praktische voordelen van de recentere vertaling van J. Barnes die heruitgegeven is in de reeks ‘Cambridge Texts in the History of Political Thought’: Aristotle: The Politics,  S. Everson (ed.), Cambridge 1988. Bruikbaar is ook de minder bekende vertaling van C. Lord: Aristotle: The Politics, Translated and with an Introduction, Notes and Glossary by C. Lord,Chicago andLondon 1984.

Het raadplegen van verschillende vertalingen is het minste wat men in het geval van klassieke teksten kan doen als het Grieks is weggezakt, of, zoals na de aanstaande liquidatie van het gymnasium, wanneer het oud-Grieks een werkelijk dode taal is geworden.

4. W. van Moerbeke, een Dominicaanse monnik uit de dertiende eeuw, die kort na 1250 de eerste vertaling van de Politika in het Latijn voltooide. Het Griekse origineel is verloren gegaan; de bestaande Griekse uitgaven van de Politika dateren uit de vijftiende eeuw. Door de uitgave van W. van Moerbeke kreeg het boek van Aristoteles zijn enorme invloed in de Middeleeuwse wijsbegeerte, ondanks de vele tekortkomingen van de vertaling.

5. N. Rubinstein, ‘The history of the word politicus in early­modern Europe’, in A. Pagden (ed.), The Languages of Political Theory in Early-Modern Europe, Cambridge 1987, 48-53.

6. E. Lewis, Medieval Political Ideas (1954),New York 1974, Volume Two, 432-433.

7. Q. Skinner: The Foundations of Modern Political Thought, Volume One: The Renaissance,Cambridge 1978, 8.

8. Van belang werd de fictie pas bij de poging van het Huis Hohen­staufen zijn keizerlijke positie te versterken in Italië, en ten opzichte van de paus. In documenten bestemd voor andere rijken werd de pretentie van de Duitse keizer als dominus mundi geschrapt; de Franse en de Engelse koning zagen hem dan ook als niet meer dan als eerste onder zijns gelijken.


9. Lewis, op. cit., 436.

10. In feite gaat het hier om een proces dat zich met name in Italië al vanaf de nadagen van het (West-)Romeinse Rijk voordeed: de vorming van onafhankelijke stadstaten. De eerste coniuratio deed zich voor in 726 en resulteerde in de vorming van de stadstaat Venetië. Coniuratio’, lett.: ‘samenzwering’, is de revolutionaire overname van de macht door de stadsbewoners die in een gemeenschappelijke eed andere machthebbers afzweren en elkaar als gelijken, als stadsburgers erkennen. Max Weber heeft deze constituering van de Middeleeuwse stadstaat ontdekt als de eerste revolutionaire breuk met de traditionele heerschappij in de ontwikkeling van het Westen. Cf. B. Tromp: ‘De sociologie van de stad bij Max Weber’, in H.P.M. Goddijn (red.): Max Weber. Zijn leven, werk en betekenis. Een inleiding, Baarn 1980, 113-134.

De coniuratio was overigens maar een van de mechanismen die tot de vorming van de Europese stad als autonome politieke eenheid leidde. Cf. E. Ennen, De Europese stad in de Middeleeuwen, Haarlem 1978, 80-106.

 

11. Bartolus van Saxoferrato (1314-1357), doceerde Romeins recht aan verschillende universiteiten in Toscane en Lombardije. Zijn interpretatie van het Romeinse recht was erop gericht overtuigende juridische argumenten te ontwikkelen voor de politieke zelfstandigheid van de Noord-Italiaanse steden ten opzichte van de Keizer.

 

12. Lewis, op. cit., 436; Skinner, op. cit., 11

13. Hun overeenkomsten en verschillen vormen een hoofdthema in Webers ‘Die nicht-legitime Herrschaft (Typologie der Städte)’ in het voorlaatste hoofdstuk van zijn Wirtschaft und Gesellschaft (oorspr. 1921; 5. Auflage,  Tübingen 1976, 727-814), waarover mijn in noot 10 genoemde opstel gaat.

14. Niccoló Macchiavelli (1469-1527), van 1498 tot 1512 in dienst van de Republiek Florence als secretaris van de Raad van Tien (hoogste ambtenaar op de terreinen van buitenlandse politiek en defensie). Na de val van de republiek en zijn ontslag schreef hij Il Principe, dat overigens pas na zijn dood werd gepubliceerd. Er bestaat een voortref­felijke Nederlandse vertaling van Il Principe van de hand van F. van Dooren: Niccoló Machiavelli, De heerser, Amsterdam 1976 (en later). In 1988 verscheen in de reeks ‘Cam­bridge Texts in the History of Political Thought’ een nieuwe Engelse vertaling, voorzien van een uitvoerig tekstkritisch apparaat: Niccoló Machiavelli, The Prince, Q. Skinner & R. Price (eds.), Cambridge.

15. Rubinstein, op. cit., 52.

16. Nadat ik op grond van eigen telling van de tekst van II Principe (zoals opgenomen in Niccoló Machiavelli: Il Principe - Scritti politici, Milano 1983) tot deze slotsom was gekomen, bemerkte ik dat D. Sternberger al veel eerder dezelfde operatie had uitgevoerd (en hetzelfde had bevonden). Cf. D. Sternberger, Machiavelli’s ‘Principe’ und der Begriff des Politischen, Wiesbaden 1975, 2. Auflage, 35.

17. Voluit: Discorsi sopra la prima deca di Tito Livo (Verhandelingen over de eerste tien boeken van Titus Livius). Dat zijn de boeken die de geschiedenis van de Romeinse Republiek (tot 293 v. Chr.) tot onder­werp hebben, voorbeeld bij uitstek voor de (stads)republikeinse theorie van de Renaissance. De meest toegankelijke niet-Italiaanse editie is Niccoló Machiavelli: The Discourses, 1970 (en later).

18. De intrinsieke spanning tussen Machiavelli, de koelbloedige analyticus van de macht, en Machiavelli, de hartstochtelijke theoreti­cus van de vrije republiek, wordt enigszins aan het oog onttrokken doordat het eerste aspect overheersend is in Il Principe en het tweede de grondtoon vormt van de Discorsi. Bij Aristoteles staat het republi­keinse ideaal voorop, maar er zijn genoeg passages waarin hij in `realisme’ niet onderdoet voor Machiavelli. Hij is er niet wars van de deelname aan de politiek van arm en rijk te reguleren door middel van differentiële boetes op afwezigheid bij de volksvergadering. De catalogus met voorschriften (in boek V) die een tyran in staat moet stellen aan de macht te blijven, doet in bruutheid in niets onder voor wat dan ook in ll Principe. Bij voorbeeld: "Hij (de vorst - bt) moet ervoor zorgen dat noch hijzelf, noch iemand uit zijn gevolg, gezien worden bij het aanranden van jongeren van beiderlei kunne die tot zijn onderdanen behoren." (Mijn vertaling van de regels 1314b, 23-29, Aristotle, Politics, Rackham (ed.), 468.)

19. Florence capituleerde op 12 augustus 1530, na een beleg van tien maanden door een keizerlijk leger. Daarna werden de republikeinse instellingen in snel tempo geliquideerd. Cf. J.R. Hale, Florence and the Medici. The Pattern of Control, London (1977), 1983, 116 e.v. De val van de Florentijnse republiek werd in Europa beschouwd als het einde van de vrije en zelfstandige stadstaat in het algemeen: Florence was daarvan het toonbeeld geweest.

20. Il Principe is in 1532 voor het eerst gedrukt, en werd vrijwel onmiddellijk zowel onderwerp van staatkundige studie als object van felle kritiek. Een handzaam overzicht van de werking van Machiavelli’s geschriften bestaat niet. Van waarde voor de zestiende eeuw is de in noot 16 genoemde monografie van Sternberger. Daarnaast vooral F. Meinecke, Die Idee der Staatsräson in der neueren Geschich­te, Munchen 1976 (oorspr. 1924) en J.G.A. Pocock, The Machiavellian Moment. Florentine Political Thought and the Atlantic Republican Tradition, Princeton 1975. Het eerste werk concentreert zich op Machiavelli’s ‘realisme’, het tweede op zijn republikanisme. Machiavelli’s invloed in Nederland is recentelijk in kaart gebracht door E.O.G. Haitsma Mulier, Het Nederlandse gezicht van Machiavelli. Twee en een halve eeuw inter­pretatie 1550-1800, Hilversum 1989.

21. William Shakespeare: Timon of Athens, III, 3. (Harmondsworth 1981, 93).

22. Baudrillart vat het program van deze ‘partij’ als volgt samen: gewetensvrijheid, onafhankelijkheid van de staat, geloof in het recht. H. Baudrillart, Jean Bodin et son temps. Tableaux des théories politiques et des idées économiques au seizième siècle,New York 1969 (oorspr. Paris 1853).

23. Volgens Baudrillart was het devies van Bodin "ni anarchie, ni intolérance" - "geen anarchie en geen intolerantie". Baudrillart, op. cit., 75. Zijn markante positie in het intellectuele landschap van de zestiende eeuw dankt hij aan zijn meesterwerk Six livres de la Republique (1576). Maar aan het feitelijke dispuut waarin les politiques’ toentertijd verwikkeld waren, nam hij nauwelijks deel. Cf. R. Schnur: ‘Die Französische Juristen im konfessionellen Bürgerkrieg des 16. Jahrhundert’, in H. Barion, E. Forsthoff, W. Weber (Hrsg.): Festschrifi für Carl Schmitt zum 70. Geburtstag, Berlin 1959, 179-221.

24. Geciteerd bij Sternberger, op. cit., 45. Volgens de legende was uit de Sybillijnse boeken de toekomst van Rome af te lezen.

25. Nadat de leiders van de katholieke partij en de koningin-moeder, Maria de’ Medici, koning Karel IX ertoe gebracht hadden hun zijde te kiezen, werd het bevel gegeven tot de liquidatie van de hugenoten. De moordpartij begon in de nacht van 23 op 24 augustus 1672 (‘Bartholomeusnacht’) te Parijs. Ongeveer 20.000 hugenoten kwamen om het leven in heel Frankrijk.

26. Drie keer heeft Machiavelli deze geschiedenis opgetekend. Eerst heet van de naald, in zijn rapporten aan de Raad van Tien, toen hij zich in de winter van 1502 als afgezant en waarnemer bij Cesare Borgia bevond, vervolgens in hoofdstuk VII van Il Principe, en tenslotte in een aparte beschrijving, die klaarblijkelijk bedoeld was voor een groter historisch werk. Zelfs in het lange gedicht waarmee hij zijn geschiedenis van Florence afsluit wijdt hij er enkele regels aan.

27. ‘Het handhaven van de staat’, dat bij Machiavelli overigens nog eerder naar de positie van de vorst verwijst, dan naar het abstracte begrip ‘staat’. Pas in de loop van de zestiende eeuw krijgt dat laatste begrip zijn moderne inhoud; Friedrich heeft de geboortedatum van de moderne staat zelfs bepaald op 11 november 1630, toen Lodewijk XIII, geconfronteerd met eisen van de koningin-moeder ten gunste van zijn familie, het antwoord gaf dat zijn eerste plicht de staat (mijn cursivering - bt) gold. (C.J. Friedrich, The age of the Baroque: 1610-1660, New York 1952, 215-16.)

28. In zijn synthese van christelijk en aristotelisch denken was Thomas van Aquino (1225-1274) Aristoteles gevolgd in diens indeling van ‘politiek’ als de - belangrijkste - toegepaste wetenschap. Ook in dit opzicht breekt Machiavelli met het middeleeuwse en antieke denken. Zoals zijn Arte della guerra de kunst van de krijgsvoering beschrijft, zo behandelt Il Principe de kunst van de politiek. Cf. ook Sternberger, op. cit., 39-42.

29. Arnold Clapmar (1574-1604), hoogleraar uit Altdorf (Zwitserland). Cf. Meinecke, op.cit., 155 e.v.; C. Schmitt: Die Diktatur. Von den Anfängen des modernen Souveränitätsgedankens bis zum proletarischen Klassenkampf., Berlin (1924), 4. Auflage 1978, 14 e.v. Meinecke laat Clapmar overigens in 1611 sterven.
         De uitgave van 1605 heb ik nergens kunnen vinden. Wel die van 1641 en 1644, die in Amsterdam verschenen. Typerend genoeg zijn beide edities uitgevoerd als zakboek, als om voortdurend bij de hand te hebben; zeker niet om stof te vergaren in een bibliotheek. Arnoldus Clapmarius: De arcanis rerum publicarum, Amsterdam (1641), 1644.

30. Thomas Hobbes (1588-1679). Leviathan or the Matter, Forme and Power of A Commonwealth Ecclesiasticall and Civil werd in 1651 in London gepubliceerd. In 1667 verscheen in Amsterdam een Nederlandse vertaling. Hier wordt verwezen naar de tweede Nederlandse vertaling, die in 1985 uit kwam: Thomas Hobbes, Leviathan of de samenstelling, vorm en macht van een kerkelijke en wereldlijke staat, vertaling W.E. Krul, Amsterdam-Meppel 1985, 136.

31. De vrede van Westfalen (of Münster) maakte niet alleen een eind aan de Dertigjarige en de Tachtigjarige Oorlog, maar ook aan de oude idee dat ‘Europa’ eigenlijk de ‘respublica christiana’ was, één christelijk rijk. In plaats daarvan kwam de idee van Europa als een gemeenschap van staten. Cf. W. Baumgart: ‘Die grossen Friedensschlüsse der Neuzeit (1435-1945) in Geschichte in Wissenschaft und Unterricht 1978, 778-807.

32. "Maar zelfs al zou er nooit een tijd geweest zijn waarin alle mensen afzonderlijk op voet van oorlog met elkaar stonden, dan nog bevinden koningen en personen bekleed met soeverein gezag zich door hun onafhankelijkheid in een voortdurende toestand van wantrouwen, en staan zij toegerust en strijdvaardig tegenover elkaar als gladiatoren, met hun wapens in de aanslag en hun ogen strak op elkaar gericht; ik bedoel, met vestingwerken, garnizoenen en kanonnen op de grenzen van hun rijken, en een onophoudelijk verkeer van spionnen bij hun buren." Hobbes, op. cit., 137-8.

33. Thomas Hobbes: Leviathan, Macpherson (ed.), Harmondsworth 1968, 188.

34. Cf. M. Wight: ‘The Balance of Power and International Order’, in A. James (ed.), The Bases of International Order. Essays in Honour of C.A.W. Manning, London 1973, 85-115

35. In 1707 komt de unie tussen Engeland en Schotland tot stand en ontstaat Groot-Brittannië.

36. Deze visie is neergelegd in het klassieke boek van L. Dehio, Gleichgewicht oder Hegemonie. Betrachtungen über ein Grundproblem der neueren Staatengeschichte, Krefeld, 3. Auflage, z.j. (oorspr. 1948).

37. Max Weber, Wirtschaftsgeschichte. Abriss der universalen Sozial und Wirtschaftsgeschichte, Berlin (1923), 1981, 289.

38. I. Wallerstein, The Modern World-System, vol I, New York 1974; vol II, New York 1980; vol. III, New York 1989. Het derde deel brengt deze historische analyse van het kapitalisme tot 1830; het ziet ernaar uit dat er nog wel twee delen nodig zijn om die analyse tot in het heden af te ronden. Cf. B. Tromp: ‘De theorie van het wereldsysteem: een overzicht’, in Sociologische Gids 1988, 4-24.

39. Binnen de wereldsysteemtheorie wordt deze stelling krachtig verdedigd door C. Chase-Dunn, bij voorbeeld in zijn artikel ‘Interstate System and Capitalist World-Economy: One Logic or Two?’, in International Studies Quarterly 1981, March, 19-42.

40. De voornaamste concurrerende theorie op dit gebied is die van Modelski. Cf. G. Modelski, ‘The Long Cycle of Global Politics and the Nation State’, in Comparative Studies in Society and History 1978, 214-235; G. Modelski (ed.), Exploring Long Cycles, Boulder/London 1987. Discussie tussen, en over, de benaderingen van Wallerstein en Modelski is te vinden in W.R. Thompson, Contending Approaches to World System Analysis, Beverly Hills 1983. Een systematische analyse van deze ‘lange golf’-theorieën biedt J.S. Goldstein, Long Cycles: Prosperity and War in the Modern Age, New Haven-London 1988.

41. Met name Adam Ferguson, An Essay on the History of Civil Society, Edinburgh 1966 (oorspr. 1767).

42. P.J. Troelstra (1860-1930), vele jaren leider van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij.

 

43. Richard Cobden (1804-1865), katoenfabrikant en aanvoerder van de Manchester-school. Van volledige vrijhandel en zo nauw mogelijke economische vervlechtingen tussen de staten van de wereld verwachtte hij de overbodigheid van buitenlandse politiek. Zijn favoriete toast was: ‘No foreign politics’. Cf. A.J.P. Taylor, The Troublemakers. Dissent over Foreign Policy 1792-1939, Harmondsworth (1957), 1985, 54.

 

44. Graaf Claude Henri de Rouvroy de Saint-Simon (1760-1825), de belangrijkste van de vroege socialistische denkers. De eliminatie van de politiek volgde uit zijn theorie dat in een socialistische samenleving beslissingen geheel en al op basis van wetenschappelijk inzicht konden worden genomen, waardoor macht en willekeur naar zijn mening werden buitengesloten. Cf. F. Manuel: The Prophets of Paris. Turgot, Condorcet, Saint-Simon, Fourier, andComte,New York 1962, 129-137.

Friedrich Engels: "An die Stelle der Regierung über Personen tritt die Verwaltung von Sachen und die Leitung von Produktionsprozes­sen. Der Staat wird nicht ‘abgeschafft’, er stirbt ab." Uit Hernn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschafi (Anti-Dühring’), in Friedrich Engels, Karl Marx, Werke, Berlin 1962, Band 20, 262.

 

45. Charles Maurice de Talleyrand-Périgord (1754-1838), diende als diplomaat en minister alle Franse regimes tussen 1789 en 1838. Te vaak wordt zijn beroemde uitspraak over het belangrijkste vereiste voor succesvolle diplomatie: `pas de zèle’ (` geen ijver’) verhaspeld tot ‘pas trop de zèle’ (`niet teveel ijver’). ‘IJver’ moet hier gelezen worden als: `ideologische bevlogenheid’.

 

46. De oorspronkelijke theorie van het Marxisme-Leninisme stelt dat de wereldwijde tegenstelling tussen kapitalisme en socialisme uiteinde­lijk in het voordeel van de laatste wordt beslecht. Niet door oorlog, maar dankzij de economische superioriteit van de socialistische produktiewijze. Oorlog kan niettemin ontstaan als een wanhoopspo­ging vanuit het kapitalistische kamp om de historisch onvermijdelijke zege van het socialisme te stuiten. 
            Chroetsjov stelde met het begrip ‘vreedzame coëxistentie’ dat in de concurrentie tussen kapitalisme en socialisme oorlog als politiek instrument door het bestaan van kernwapens onbruikbaar was geworden. In deze variant bleef echter de ideologische strijd, en behield de Sovjet-Unie zich het recht voor ‘progressieve krachten’ in de Derde Wereld gewapenderhand te ondersteunen. ‘Vreedzame coëxistentie’ hield ook nog altijd in dat op termijn de overgang van kapitalisme naar socialisme zich op wereldschaal moest voltrekken.
            In 1988 verklaarde de Sovjetrussische minister van buitenlandse zaken, Shevarnadze, dat het heel goed mogelijk is dat kapitalisme en socialisme permanent, en op vreedzame wijze, naast elkaar blijven bestaan. Dit kwam hem op scherpe verwijten van Ligatsjov, toentertijd de tweede man in het Politburo, te staan: zo’n standpunt hield niets anders in dan het opgeven van de internationale klassenstrijd. Dit werd door Shevarnadze volmondig beaamd. De ‘eindoverwinning van het socialisme’ is in Moskou afgeschreven.

 

47. F. Fukuyama, ‘The End of History?’, in The National Interest 1989, Summer, 3-18. In datzelfde nummer ook commentaren van A. Bloom, P. Hassner, G. Himmelfarb, I. Kristol, D.P. Moynihan en S. Sestanovich.

 

48. F. Fukuyama, ‘The "End of History"? Debate’, in Dialogue 1990, 8-14. (Oorspr. in The National Interest 1989/90, Winter.)

 

49. Cf. B. Tromp, Karl Marx, Amsterdam-Meppel 1983, 78. Wat voor Hegel (en Fukuyama) echter ‘de geschiedenis’ heet, noemt Marx ‘de voorgeschiedenis’ der mensheid. Met de opheffing van de klassetegenstellingen komt daaraan een eind, en kan de echte geschiedenis beginnen, waarin mensen niet langer in het keurslijf van economische categorieën worden bedwongen, maar hun leven ‘met wil en bewustzijn’ gestalte geven.

 

50. Op een seminar gewijd aan wereldsysteemtheorie (juni 1989, Inter-University Center, Dubrovnik) voorzag hij op termijn een samen optrekken van drie ‘anti-systeem-bewegingen’: de ‘nieuwe sociale bewegingen’ in het Westen, de ‘oppositiebewegingen’ in communisti­sche staten en fundamentalistische (Islam en katholicisme) bewegin­gen in de Derde Wereld.
       Als ik Wallerstein de ‘Hegel van de twintigste eeuw’ noem, dan is dat omdat hij er net als deze vanuit gaat dat zijn theorie een noodzake­lijk element is in het wereldhistorisch proces. Cf. mijn recensie van deel drie van The Modern World-System, ‘Triomftocht van het kapita­lisme’, in NRC Handelsblad, 11 november 1989.

 

51. Zijn colleges zijn verzameld in Alexandre Kojève, Introduction à la lecture de Hegel, Paris 1947 (en later). De stelling over ‘het einde van de geschiedenis’ is in zekere zin de kern van Kojève’s interpretatie van Hegel. Voor Kojève brak dat eind in beginsel al, net als voor de jonge Hegel, aan toen de laatste Napoleon in 1806 na de slag bij Jena door de stad zag rijden (‘wereldgeest te paard’); alles wat daarna was gebeurd beschouwde Kojève als niet meer dan ruis, of liever gezegd als "de uitbreiding in de ruimte van de universele macht die in Frankrijk door Robespierre en Napoléon is gerealiseerd". Kojève (in 1900 of 1902 als Kozevnikov geboren te Moskou) overleed eind mei 1968 in Brussel.

52. Vanaf 1945 was hij verbonden aan de ministeries van Economische Zaken en Financiën, waar hij vooral betrokken was bij internationale onderhandelingen, met name de Europese Gemeenschappen betref­fende. Cf. R. Aron, Mémoires, Paris 1983, 97; en ook het in noot 47 genoemde commentaar van Bloom.

 

53. Deze anekdote wordt opgehaald door H. Quaritsch in de inleiding tot de door hem geredigeerde bundel Complexio Opposito­rum. Ueber Carl Schmitt, Berlin 1988, 18.

 

54. Carl Schmitt (1888-1985), een van de belangrijkste en controver­sieelste politieke theoretici van de twintigste eeuw. Op opportunisti­sche gronden en geenszins uit politieke overtuiging werd hij in mei 1933 lid van de NSDAP. Vanwege zijn eerder aan de dag gelegde afkeer van de Nazi’s stuitte hij in het Derde Rijk op weerstanden, en vanaf 1936 was het gedaan met zijn carrière. Na de oorlog is zijn misstap hem altijd nagedragen, waarbij zijn eerdere (en latere) geschriften voortdurend zijn geïnterpreteerd vanuit zijn bruine periode. De beste, want enige, intellectuele biografie is J. Bendersky’s Carl Schmitt. Theorist for the Reich, Princeton 1983. Scherpzinniger en kritischer is het essay van G. Maschke: ‘Im Irrgarten Carl Schmitts’, in K. Corino (Hrsg.), Intellektuelle im Bann des Nationalsozialismus, Hamburg 1980, 204- 241.

 

55. Carl Schmitt, Der Begriff des Politischen, Berlin 1963 (oorspr. 1932) (Deze verschilt aanmerkelijk van de derde editie, die in 1933 bij de Hanseatische Verlagsanstalt in Hamburg verscheen. Niet alleen vanwege de daarin gebruikte gothische letter, maar vooral omdat Schmitt hier zijn tekst heeft aangepast aan de nieuwe verhoudingen.)

56. Carl Schmitt, Der Nomos der Erde im Völkerrecht des Jus Publicum Europaeum, Berlin 1950), 1974.

57. J. Habermas, Theorie des kommunikativen Handelns, 2 Bände, Frankfurt 1981. Schmitts decisionisme gaat hiertegen lijnrecht in, voorzover het door het uitgangspunt van Hobbes is ingegeven dat een politiek besluit uiteindelijk niet op rede, maar op gezag is gebaseerd. De paradox is dat dit standpunt redelijker is dan het beroep op de rede. Voor Hobbes al is waarheid, rede, in het geheel niet een vanzelfsprekend en voor ieder inzichtelijk gegeven. Zijn probleem is dat het beroep op waarheid of rede de basis is van onoplosbare conflicten, ja, tot burgeroorlog leidt; en de burgeroorlog is voor hem (en Schmitt) de ergste van alle, omdat hij grenzeloos en totaal is. Vandaar de redelijkheid van een procedurele oplossing, die bovendien de verliezende partij in zijn waarde laat - w

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Geschriften van een intellectuele glazenwasser
Datum verschijning
28-11-2009

« Terug naar het overzicht