De Wereld in Alle Staten (Bart Tromplezing van Ko Colijn)

 

De Wereld in Alle Staten

Geen staat kan zich onttrekken aan de rest van de wereld

De macht verschuift op kousenvoeten naar de global civil society

 

De internationale gemeenschap wordt sterker, de soevereiniteit van staten zwakker. Hoe zullen de machtsverhoudingen in de wereld zich ontwikkelen? Telt alleen het eigenbelang van staten of is er een globaal eigenbelang denkbaar?


Ko Colijn is journalist en politicoloog. In de eerste Bart Tromp-lezing, in het leven geroepen ter nagedachtenis aan deze grote dwarse denker, volgt Colijn het voetspoor van Tromp (1944-2007), voor wie de onzekere wereldorde een belangrijk thema was. Dit is een ingekorte versie.


Het woord ‘ systeemcrisis’ valt wel eens in de leer der internationale betrekkingen, maar dat slaat op uitzonderlijke omstandigheden in de wereldpolitiek. Meestal voltrekken die veranderingen zich langzaam. Eén keer in het millennium verandert ‘ het systeem’ misschien, en dan nóg was het meer iets voor politiek-filosofen en staatslieden dan voor de gewone burger – die bijvoorbeeld in 1648 echt niet door had dat hij op een dag de overgang naar het Westfaalse statensysteem beleefde. En die nu – hoewel het woord systeemcrisis sinds een maand een pijlsnelle opkomst beleeft – meer worstelt met zijn spaartegoed, dan met de vraag of hij afscheid neemt van het statenparadigma.


De Wereld in Alle Staten – u kunt me verwijten dat ik er alle kanten mee uit kan. Dat is ook precies wat ik beoog en hoe ik de toestand van de wereld zou willen kenschetsen. Géén staat, van alle 193 die we nu hebben, die zich kan onttrekken aan de veiligheid en de welvaart in de rest van de wereld. En omgekeerd: géén wereld die ongevoelig is voor wat in elk van die staten kan gebeuren, of het nu een aanslag op de Twin Towers in het machtigste land op aarde is, of een uitbraak van burgeroorlog of honger in het zwakste land ter aarde, Somalië.

Wij moeten hier onderscheid maken tussen het systeem van statenanarchie, dat niet van de ene op de andere dag verandert, en de orde binnen dat systeem die zomaar wèl kan omslaan, al is ook dat een zeldzaam verschijnsel.
Er zijn maar twee denkbare systemen in de wereldpolitiek: de anarchie of de hiërarchie. Het verschil schuilt in het ordeningsprincipe, is er wel of geen centraal gezag. Na het afscheid van de hiërarchie (onder het gezag van de kerk) aan het einde van de middeleeuwen, rest ons het horizontale, gezagsloze systeem van de anarchie.
Daarnaast heeft elk systeem te maken met nog twee andere variabelen.

Ten eerste: wie of wat zijn de legitieme spelers? Antwoord: de staten, al hebben die niet de eeuwigheid en kun je de vraag stellen of andere spelers (Amnesty International, Al Qaida, de kerk, Microsoft, de Bill Gates Foundation, het Internationaal Atoomagentschap, het bankwezen, maar ook de global civil society) intussen niet ook een zelfstandige rol in de wereldpolitiek spelen.

En ten tweede: hoe is de machtsorde onder die spelers, met name de staten? Antwoord: je kunt een unipolaire machtsorde hebben (de laatste vijftien jaar onder de VS), daarvoor hadden we een bipolaire orde (Sovjet-Unie versus VS), en de laatste tijd wordt hevig gespeculeerd over de opkomst van twee nieuwe varianten. We zouden, denk aan de opkomst van China en India, naar een multipolaire orde kunnen gaan. Vier of vijf grootmachten hebben het dan voor het zeggen, en dat zal nog heel wat herverdelingsconflicten in de wereldpolitiek geven, gedoe over zetels in de Veiligheidsraad, stemrecht in het IMF, en wellicht het voortbestaan van deze instituten zelf, enzovoort. Of ons staat een nonpolaire orde te wachten, zoals Richard Haass meent, president van de Council on Foreign Relations (CFR), Niet alleen doet in Haass’ ogen nivellering onder de topclubs voor – tot zo ver de metafoor van de voetbalcompetitie – maar er zullen zich allerlei andere spelers in het spel mengen met deellegitimiteit op specifieke terreinen. Dat is, vrij vertaald, terug naar de middeleeuwen, maar dan zonder de hiërarchische autoriteit van de kerk.


De huidige situatie van de statenanarchie is minder statisch dan zij lijkt. Het is als stilstaan, of soms zelfs teruglopen op de lopende band van Schiphol, die ooit naar de gate van een volgend stadium voert. De Britse school spreekt van een geleidelijke ontwikkeling naar het idee van de ‘ internationale gemeenschap’. Een dimensie die ontbreekt in het naakte realisme van zelfzuchtige staten, voor wie alleen overleving de leidraad van hun buitenlandse politiek is, in een spel waarin elk collectief doel ontbreekt.


Het idee van een internationale gemeenschap van staten impliceert een lidmaatschapsgevoel, een zeker medeverantwoordelijkheidsgevoel. Hoe verloopt die evolutie van de internationale gemeenschap? De Britse politiek filosoof Andrew Hurrell leidt ons door de evolutie van het vulgaire realisme, via de fragiele dunne internationale gemeenschap, naar de thick international community. Anders gezegd: van het ieder-voor-zich-realisme naar de pluralistische, fragiele statengemeenschap uit de 19de eeuw op weg naar de lotsverbonden internationale gemeenschap waarin wij nu leven.


Het begrip ‘ soevereiniteit’ kreeg door die evolutie een nieuwe lading. Niet de feitelijke handelingsbekwaamheid van een overheid is genoeg om zich soeverein te mogen noemen, maar aan het eind van de 20ste eeuw groeide de neiging dat de overheid die kwalificatie moet verdienen door haar verantwoordelijkheid voor de rechten en veiligheid van de eigen burgers waar te maken.


Robert Mugabe is feitelijk soeverein, maar de responsibility to protect (R2P) kan hij niet waarmaken. Die ontwikkeling is bepaald niet afgerond, maar heeft intussen wel een debat losgewrikt over het recht op humanitaire interventie – een ‘ schending’ van soevereiniteit die kort geleden nog volstrekt onbespreekbaar was. Ook al zitten de Mugabes er nog, de global civil society rammelt aan de poort, en meldt zich als een systeemrelevante speler, om nog eens het huidige crisisjargon te gebruiken.


Volgens de Britse historicus Michael Howard gaat de moderne verantwoordelijkheid van de staat nog verder dan de R2P. Hij meent dat de post-Westfaalse staat, op straffe van soevereiniteitsverlies, verplicht is om al zijn burgers globaliserings-‘ proof’ te maken. Dat is een kwantumsprong, want het maakt de staten niet tot de hoofdrolspelers, maar slechts tot dienaar van de internationale gemeenschap.


Howard komt tot de conclusie dat het soevereiniteitsverval het internationale statensysteem bedreigt: “De wereldorde wordt nu bedreigd door verandering, om niet te zeggen desintegratie, van het gehele statensysteem, dat gedurende een tijdperk van ruwweg 300 jaar het kader voor de internationale betrekkingen is geweest. ”
De vraag is: zijn ogenschijnlijk dwarse ontwikkelingen zoals door Hurrell en Howard geschetst met elkaar te rijmen? Mijn antwoord is: ja.


Enerzijds ligt voor ons het betoog (Hurrell c.s.) dat de internationale gemeenschap zich geleidelijk nestelt en consolideert, aangevoerd door de economische kracht van globalisering en de maatschappelijke emancipatie van de global civil society.


Anderzijds ligt voor ons de claim (Howard c.s.) dat het statensysteem kan desintegreren, worden aangevreten van binnenuit, door de opkomende macht van allerlei concurrerende spelers, van Artsen zonder Grenzen tot Al Qaida, door het falen van staten en door het bewuste terugtreden van overheden.


Die twee ontwikkelingen zijn geenszins tegengesteld, integendeel, ze ruilen elkaar als het ware in. Misschien is de desintegratie van het statensysteem tot op zekere hoogte zelfs voorwaarde voor de groei van de internationale gemeenschap. Is dat, after all, ook niet wat de Europese eenwording behelst? De voorspelling van Michael Howard hoeft dus niet tot somberheid te leiden. Het zou pas werkelijk dramatisch zijn als zijn desintegratie zich zou voltrekken zonder die verdikking van de internationale gemeenschap!


Zowel de verdikking van de internationale gemeenschap als de verdunning van statelijke soevereiniteit zijn systematische veranderingen die zich sluipend, maar op een Westfaalse tijdschaal van eeuwen, wel degelijk snel voltrekken. Het woord systeemcrisis, de laatste tijd zo’n hype, is daar niet aan de orde. Wel van toepassing misschien op een subsysteem als het financiële, maar zolang de statenanarchie niet in twee weken in elkaar dondert, is er voor de internationale politiek geen systeemcrisis.


Sterker nog, de financiële crisis maakt het beroep op good old staten om voor bescherming of voor oplossingen te zorgen krachtiger dan ooit. Denk aan de nationalisatiegolf in de banksector, en de roep om een publieke, Europese toezichthouder.


De twee grote gebeurtenissen die het nieuws de afgelopen drie maanden beheersten, zijn natuurlijk majeure testcases, die demonstreren dat het statenparadigma zich niet makkelijk gewonnen geeft.
De oorlog in de Kaukasus demonstreerde geen eensgezindheid in bovennationale verbanden: de Navo worstelt ermee, de EU kan haar verdeeldheid nauwelijks verbergen, van de VN is niets vernomen. Kosovo, Afganistan trouwens idem dito. When push comes to shove, luidt het oude adagium, als het er echt op aan komt, zijn nationale belangen en machtsoverwegingen beslissend.


Bij de kredietcrisis lijkt het eender te gaan. Het is onverantwoord vroeg om grote conclusies te trekken, maar de Europese eensgezindheid die zich daar twee weken geleden voltrok, kan nauwelijks verhullen dat de geroemde ‘ collectieve’ aanpak vooral geïnspireerd werd door vrees voor een wedloop tussen landen om primair nationale banken te redden. Maar toch: waar lijfsbehoud meestal leidt tot national(istisch)e actie, leek deze keer de onmogelijke sprong naar collectieve actie dan te maken.


Het is als met de troika van drs P.: die hoopte het ook te redden, desnoods door leeg te arriveren. Zo ook de gemeenschap van de statenanarchie, die zijn laatste krachten verzamelt en zijn huid probeert te redden.
Maar onderhuids kruipt de systeemverandering door. En de omvallende staten dan, zoals IJsland? Toegegeven, het is opzienbarend, maar geen systeemcrisis. Als een staat niet kan leveren, noemen wij het geen omgevallen staat maar een falende staat. Omvallen is niet: een paar spaarcenten niet kunnen uitkeren, maar het is insolventie van de hoogste orde: geen veiligheid, welvaart en rechtsbescherming aan je onderdanen kunnen leveren, het Howard-criterium.


Uit de Failed States Index 2007 van het Fund for Peace/Foreign Policy blijkt dat er in die zin al veertig staten omgevallen zijn, naast nog eens twintig gevallen van borderline staten. Liefst één op de drie staten maakt in die zin geen deel uit van de internationale gemeenschap, maar dat was tot nu toe geen reden om van een systeemcrisis te spreken.


Einde van de Pax Americana? We zullen zien, het is al zeker één keer voor, en drie keer na de Tweede Wereldoorlog voorspeld. Verkeerd voorspeld, maar zelfs als het nu wel staat te gebeuren, dan is het geen systeemcrisis maar een machtsverschuiving binnen het systeem. Een fenomenale machtsverschuiving, dat wel.
De systeemverandering voltrekt zich al veel langer, op kousevoeten, in slow motion, en we zien haar in de vorm van een steeds assertiever global civil society. Eensgezind is die nog lang niet. Haar eisen zijn divers: ze maakt landmijnenprotocollen en verdragen tegen clustermunitie, ze zette Darfur op de veiligheidsagenda, ze eiste milleniumdoelen en klimaatbeheersing, ze verlangt goede criteria voor humanitaire interventies, en berechting van dictators, ze verlangt niet alleen vechtmissies maar ook opbouwmissies, en ze verlangt verantwoording door staten – ook voor de vroeger onaantastbaar verklaarde buitenlandse politiek.


Bart Tromp, de on-Nederlands universele denker en essayist, bestreek meer dan een domein en hij deed dat vanuit meer dan één discipline. Geen onderwerp of hij sprak en schreef er met kennis over, waarbij hij er niet zelden in slaagde om niet alleen de gebruikelijke eerste en tweede, maar ook nog een derde weg aan te geven die méér was dan een uitvlucht door het midden.


Nog voordat het woord systeemcrisis was uitgevonden, had hij er al een antwoord op. In de Herontdekking van de Wereld, 2004, deed hij dat in een pleidooi voor ‘ Een Nieuwe Nederlandse Zelfstandigheidpolitiek’. Soms alleen, maar liever in coalities van gelijkgezinde landen, en niet aan de leiband van de grootmachten die het krediet van de mondiale gemeenschap niet verdienen.


In een olijk en half-apocrief bedoeld, maar niets verhullend manifest, getiteld Verboden Toespraken (2007) liet Tromp ons land niet langer klakkeloos achter de in zijn ogen rampzalige politiek van de VS aanslenteren of achter het Europa dat als excuus en zondebok wordt gebruikt voor nare maatregelen. Scherper nog dan in De Herontdekking van de Wereld formuleerde hij daar een pleidooi voor een zelfstandig, rechtvaardig beleid. De werking van de wereldeconomie leidt onvermijdelijk tot een catastrofe, voorspelde hij letterlijk, en Nederland moet zich niet langer gedragen als eersteklaspassagier op de Titanic.


Wie de jongste toespraak van minister Maxime Verhagen over ons buitenlands beleid leest, gepresenteerd bij de opening van het academisch jaar in Leiden, kan de grote gelijkenis met deze ‘verboden’ analyse van Bart Tromp niet ontgaan. Hij voorzag de wereld inderdaad in al zijn staten.

Auteur
Ko Colijn
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
25-10-2008

« Terug naar het overzicht