De sinistere politiek van een doortrapte en vunzige oude man

De Chinees Li Zhisui was scheepsarts in Australië toen hem in 1949 werd verzocht naar de Volksrepubliek terug te keren. Hij deed dat vol optimisme, om mee te helpen aan de opbouw van het nieuwe China. Bij toeval werd hij de lijfarts en vertrouweling van de vrijwel per decreet regerende Mao. Ondanks zijn verheven positie moest hij tot ver na Mao’s dood vrezen het slachtoffer te worden van een hofintrige. Li heeft zijn onthutsende ervaringen nu te boek gesteld.


DE BBC-DOCUMENTAIRE over Mao en China, die een aantal maanden geleden te zien was, bevatte vele fascinerende beelden, maar het meest indringend was de scène waarin duizenden dode vogels in vrachtauto’s worden gegooid en afgevoerd, slachtoffers van een karakteristieke ’massacampagne’ onder het regime van Mao Zedong, die zelf had bedacht dat het massaal uitmoorden van vogels een einde zou maken aan de schade die zij de oogst toebrachten.


Wekenlang moest de bevolking vogels opjagen en doodslaan. ’s Nachts noch overdag werd de diertjes rust gegund door met bekkens en pannedeksels lawaai te maken, tot ze uitgeput ter aarde stortten. Waarna ieder individu en iedere collectieve eenheid (waarvan elk individu in maoïstisch China deel uitmaakte) het vereiste quotum aan dode vogels op het wijkbureau konden inleveren.
Het resultaat van deze campagne was een insektenplaag, maar dat was op de film niet meer te zien. Wel kwam Mao’s lijfarts aan het woord, met tot dan toe ongehoorde verhalen over diens seksuele uitspattingen. Geruchten daarover deden al veel langer de ronde en vonden onder andere in 1992 hun weg in de dubbelbiografie van Harrison Salisbury over Mao en Deng.


Deze lijfarts, Li Zhisui, heeft nu zijn herinneringen te boek gesteld in The Private Life of Chairman Mao. Li was 29 jaar en scheepsarts in Australië toen hij in 1949 werd uitgenodigd naar de Volksrepubliek terug te keren. Vol optimisme deed hij dat, om mee te helpen aan de opbouw van het nieuwe China. Dat hij daarvoor materieel, maar ook in geestelijke vrijheid, een stapje en later stappen terug moest doen, deerde hem aanvankelijk niet.


Hij werd tegen zijn zin arts in een hospitaal voor de elite. Min of meer door toeval werd hij lijfarts van Mao. Daar was hij eerst trots op. Maar hij besefte al snel dat deze positie ten koste ging van zijn professionele aspiraties om zich tot neurologisch chirurg te bekwamen. Zijn positie, hoe verheven ook, gaf hem geen enkele bestaanszekerheid. Tot ver na Mao’s dood moest hij vrezen slachtoffer van hofintriges te worden. Op den duur raakte hij zijn bewondering voor Mao kwijt, toen diens immorele gedrag en onmenselijkheid steeds duidelijker werden.


Voor de meest scabreuze details over Mao’s leven hoeft men het boek zelf niet meer te lezen. Die hebben hun weg al gevonden naar voorpublikaties, nieuwsberichten en recensies die vaak uit niet meer dan een catalogus van deze details bestaan. Zo is het nu bekend dat Mao zowel moreel als fysiek een smeerlap was; iemand die zich nooit waste en nimmer zijn tanden poetste. Zijn gebit, voor zover aanwezig, was bedekt met een dikke groene laag plak. Uit zijn tandvlees liep regelmatig het pus weg, als daarin weer eens een infectie was opgetreden. Tandartsen mochten niet aan hem komen, en artsen - met uitzondering van Li Zhisui - meestal ook niet.


Zijn geslachtsdelen ’waste’ hij in de schoot van de tientallen bij voorkeur jonge en onopgeleide meisjes die in steeds groteren getale (en liefst ook steeds jonger) met hem het bed deelden. Voor de geslachtsziekte die hij opliep en waarvan hij zelf geen last had, wenste hij zich niet te laten behandelen, zodat hij al zijn partners willens en wetens besmette. De dood van miljoenen Chinezen telde voor hem niet, er bleven er immers nog genoeg over, zo was zijn opvatting.


Het boek begint als een thriller - met de dood van Mao zelf, maar dan vooral met de opdracht die het medisch team onverwacht van het Politburo krijgt: het lijk zo te prepareren dat het ’voor altijd’ tentoongesteld kan worden. Zo’n behandeling was in China onbekend. Gezien de politieke verhouding met de Sovjet-Unie was het niet mogelijk daar informatie in te winnen. Maar in de jaren vijftig had Li al vernomen dat Stalin’s snor was uitgevallen en dat de neus en oren van Lenin waren weggerot en vervangen door was.


Vergeefs reisden twee onderzoekers naar Hanoi. Ze kregen alleen te horen dat de neus van ’oom Ho’ was weggerot en zijn sik afgevallen. Een speciale expeditie naar Madame Tussaud in London overtuigde het team ervan dat men voor de vervaardiging van wassen beelden zelf mans genoeg was. Uiteindelijk werd op basis van boekenwijsheid - de tijd drong - het lichaam van Mao volgepompt met formaldehyde, en voor de zekerheid met zes liter extra boven de dosis uit het boek. Het resultaat was dat Mao opzwol als een ballon, waarop Li uren zijn hoofd en nek moest masseren om weer een enigszins levensecht lijk te krijgen. (Ik weet op basis van dit verhaal overigens niet of ik in 1978 de echte Mao heb gezien, in het protserige mausoleum waarvan - anders dan bij de graven van Ming-keizers - niet op een bordje is aangegeven hoeveel jaarinkomens van een boer het heeft gekost.)


Dit zou allemaal nogal hilarisch zijn, als dit karwei niet moest worden verricht onder bedreiging met de dood. Het medisch team was niet alleen verantwoordelijk voor de behandeling van Mao, maar daarom ook voor zijn dood. De beschuldiging dat de doktoren Mao hadden vermoord, hing niet alleen steeds in de lucht, zij werd ook daadwerkelijk geuit door een lid van het Politburo, toen Li daar medisch verslag uitbracht. Het rapport over de doodsoorzaak van Mao is nooit officieel goedgekeurd, want voor het zo ver kon komen, waren de vier leden van het Politburo die de supervisie over het medisch team hadden uitgeoefend, van het politieke toneel verdreven.


Voor Li, die alle 22 jaar dat hij Mao’s lijfarts was het lot van Stalin’s artsen had gevreesd, was het daarmee geen ’eind goed al goed’. Hij was altijd verbonden geweest met een van die vier, Wang Dongxing, het hoofd van Mao’s lijfwachten en een sleutelfiguur in de Chinese hofpolitiek. Wang’s manschappen hadden, onder zijn leiding en die van Hua Guofeng en maarschalk Ye Jiangyin, een maand na Mao’s dood de ’Bende van Vier’ (waarvan Mao’s weduwe deel uitmaakte) gearresteerd.


Zijn verhouding met Wang was echter gespannen, en deze stak geen hand uit toen Li op voorstel van Zhang Yaoci, de commandant van het centrale garnizoen (en Wang’s ondergeschikte en rivaal), de kans kreeg zich door middel van dwangarbeid op het platteland te ’hervormen’. Toen zowel Zhang als Wang een jaar later door de nieuwe machthebber Deng Xiaoping ’gezuiverd’ werd (omdat ze hem tijdens de Culturele Revolutie niet hadden beschermd), kon Li naar Peking terugkeren.


ZIJN OUDE VERBOND met Wang bleef hem volgens de vaste regels van de Chinese politiek echter nagedragen worden. In 1988 kreeg hij verlof om met zijn ernstig zieke vrouw de Verenigde Staten te bezoeken, waar hun twee zoons - hoe die daar kwamen legt hij niet uit - al woonden. Zijn vrouw overleed en Li bleef in de VS, waar hij zijn herinneringen opschreef - iets waartoe maarschalk Ye hem al eerder had aangemoedigd. Maar in China had hij deze ook toen niet kunnen opschrijven, laat staan publiceren.


De eerste vraag bij een boek als dit is natuurlijk die naar de betrouwbaarheid ervan. Dat Li inderdaad 22 jaar Mao’s lijfarts is geweest, lijdt geen twijfel. Daarvoor staat de lange reeks foto’s garant waarop hij met Mao staat afgebeeld, volgens die eigenaardige voorliefde in de Chinese politieke elite voor het maken van ’kiekjes’.


De tekst moet ingrijpend zijn geredigeerd, tenzij Li een geboren thriller-auteur is. Maar dat doet geen afbreuk aan de authenticiteit van zijn verhaal. Anderen hebben daarover twijfel geuit op basis van de vele gesprekken en dialogen die Li verbatim heeft weergegeven. Hoe zou hij zich die allemaal kunnen herinneren? Vanaf 1954 hield Li een dagboek bij, maar toen de Culturele Revolutie in 1966 uitbrak, verbrandde hij de meer dan veertig delen. Niettemin is opschrijven zelf meestal een middel om iets in het geheugen te prenten.


Dit geldt nog meer als men beseft hoe men in het China van Mao op elk willekeurig moment beschuldigd kon worden - op grond van de vage herinnering aan een gesprek van jaren her - van een eens verkeerd gekozen woord. Wie wilde overleven moest zich voortdurend en zo precies mogelijk zijn woorden en daden weten te herinneren, en het boek van Li geeft daarvan vele voorbeelden.


De waarde ervan ligt dan ook niet zozeer in de ontmaskering van Mao als vieze man, maar in de gedetailleerde kijk op de Chinese politiek tussen 1954 en 1976. Voor het eerst is het mogelijk deze van binnenuit te bekijken. Dat levert een even fascinerend als deprimerend schouwspel op.


De titel van het boek is wel juist, maar in dit opzicht toch ook misleidend. In onze politieke cultuur is het privé-leven datgene wat buiten de politiek valt. De maîtresses van Mitterrand, de ’flippers’ en ’flappers’ (codenamen van de Secret Service) met wie Jack Kennedy zijn onstuitbare lust tussen het regeren door bevredigde - zij staan los van de politieke beoordeling van beide presidenten. (Ook al zou een van Mitterrand’s vriendinnen het onder zijn bescherming later even tot premier brengen.)


In het China van Mao was er geen privé-leven aan de top. Daar was het persoonlijke nu werkelijk politiek. Te weten wie met wie sliep of at, was van buitengewoon politiek belang, en evenzo gold dat voor de gezondheidstoestand van de leiders. Een operatie van een lid van het Politburo was geen medische, maar een politieke kwestie, waarvoor het Politburo, en uiteindelijk Mao, zijn toestemming moest geven.


Kang Sheng, het sinistere hoofd van de geheime politie tijdens de Culturele Revolutie, wachtte zo in wanhoop op Mao’s toestemming om aan kanker te worden geopereerd, en hetzelfde gold later voor premier Zhou Enlai. Mao weigerde die toestemming te geven, omdat hij vond dat opereren bij kanker nergens goed voor was. Toen hij ten slotte toch instemde en enige tijd later vernam dat de doodzieke Zhou een volgende operatie moest ondergaan, zag hij daarin alleen maar een bevestiging van zijn gelijk.


Li was 22 jaar niet alleen lijfarts, maar ook vertrouweling van Mao, die nauwelijks direct contact had met andere politieke leiders. Alleen Lioe Shaoqi (sinds 1944 de tweede man in de partij, en zijn aangewezen opvolger) en Zhou Enlai kwamen regelmatig over de vloer - tot de eerste in ongenade viel. Voor de rest regeerde Mao letterlijk per decreet.


Zijn leefwijze was extreem onvoorspelbaar. Van een regelmatige dagindeling was geen sprake. Hij at en sliep wanneer het hem uitkwam, en was er trots op dat daarin geen enkele regelmaat zat. Zijn tijd bracht hij voornamelijk door op bed en bij het voor hem in Zhongnanhai (de vroegere Verboden Stad van de keizers) aangelegde zwembad, lezend en hovelingen uithorend en tegen elkaar uitspelend, voor zover hij niet in de weer was met partners die hij recruteerde uit de ’culturele werkgroepen’ van krijgsmachtonderdelen en fabrieken.


Voortdurend was hij op reis in een speciale trein, waardoor het spoorverkeer in China soms voor weken werd ontregeld. Hij was zeer gevleid met Li’s bewondering voor zijn ’theoretische’ artikelen, maar van marxisme en marxisme-leninisme wist hij niet veel. Zijn favoriete lectuur waren de hofkronieken van de opeenvolgende keizerlijke dynastieën (zoals Il principe van Machiavelli het lievelingsboek van Stalin was; die liet het voor de rest van de Sovjet-Unie onmiddellijk verbieden). Goed beschouwd is dat niet verwonderlijk. Het communisme was allereerst een techniek om de macht te behouden, en in dat opzicht heeft het werk van Marx en marxistische theoretici niets te bieden. Als manipulator van de macht was Mao een grootmeester, toen hij eenmaal de hoogste positie had bezet; daarvan geeft Li vele treffende voorbeelden. Zijn techniek bestond er in de kern uit anderen uit hun tent te lokken, om ze daarna figuurlijk af te slachten, wat niet betekende dat ze het er levend van afbrachten.


Li verhaalt hoe Mao het hele elite-systeem van gezondheidszorg afschafte (behalve natuurlijk voor zichzelf) op het moment dat hij hoorde dat Liu Shaoqi, die hij als zijn rivaal beschouwde, tuberculose had opgelopen. In 1969 zou Liu in een koude cel sterven, aan ontberingen en omdat hem zijn medicijnen werden onthouden, nadat hij in de Culturele Revolutie was aangemerkt als ’de eerste persoon die de kapitalistische weg bewandelt’ en uit de partij was gestoten.


Dat was de overwinning waarop Mao volgens Li gewacht had vanaf het moment dat Liu en de toenmalige partijsecretaris Deng Xiaoping - op het achtste partijcongres in 1956 - het principe van het collectief leiderschap benadrukten en het ’denken van Mao’ schrapten in de nieuwe statuten. Mao beschouwde dit als een persoonlijk affront, omdat hij zichzelf niet als de eerste onder zijns gelijken zag, maar als de absolute leider die kritiekloos moest worden gevolgd.


Alleen al het feit dat Liu hem zou opvolgen als president van de Volksrepubliek, was Mao te veel, ofschoon hij aan die functie een enorme hekel had. Deze hield in dat hij zich een of twee keer per jaar in nette kleren (het ’Mao-pak, dat eigenlijk het Sun Yatsen-pak is) in het publiek moest vertonen. Dat Liu president werd, betekende dat er twee ’voorzitters’ in China waren, terwijl Mao tot dan toe de enige was.


Zou het zo kinderachtig zijn gegaan? Ik ben geneigd te zeggen: reken maar. Mao was een razend slimme manipulator met macht, maar voor de rest een ignoramus. Hij wist niets van economie, maatschappij, landbouw, techniek of wat dan ook. Niettemin was hij ervan overtuigd dat hij de aangewezen man was om China in zijn vroegere grootheid te herstellen. Zijn haat jegens intellectuelen en deskundigen op welk gebied dan ook werd alleen maar geëvenaard door die jegens degenen in de communistische partij die deze organisatie als weberiaanse bureaucratie wensten te beschouwen in plaats van als een vehikel ten dienste van een onaantastbaar leider.


Aan het eerste dankte China afgrijselijke sociale experimenten, met als dieptepunt de door Li benauwend beschreven Grote Sprong Voorwaarts (1958-1960), Mao’s campagne om China in industriële produktie het kapitalisme voorbij te laten streven, die resulteerde in de grootste hongersnood uit de bekende geschiedenis. Twintig tot veertig miljoen mensen betaalden met hun leven voor zijn krankjorume ideeën.


DE HAAT TEGEN de tweede liep uit op de Culturele Revolutie, waarin Mao zijn critici in de partij en in feite de partij als zelfstandige organisatie, eens en vooral wilde elimineren. Dat heeft andermaal miljoenen het leven gekost en de Chinese samenleving ernstig verminkt.


Hoe was dit alles mogelijk? Hoe kon één man zoveel menselijke ellende teweegbrengen? In de politieke wetenschap is een mogelijke verklaring geopperd: gegeven het machtsmonopolie van één partij en het vooropstellen van één leider ontstaat ’pluralistische ignorantie’. Terwijl zelfs in de top van de partij niemand het eens is met het gevoerde beleid, durft niemand afzonderlijk kritiek te uiten, omdat hij - terecht - verwacht dat alle anderen de leider wel zullen steunen.


Li’s boek biedt een sterke ondersteuning van deze these. Het is niet alleen een uiterst leesbare (auto)biografie, maar ook een belangrijke politiek-sociologische studie.


HIERBIJ VERGELEKEN is Han Suyin’s biografie van Zhou Enlai een vrome aanvulling. Naarmate Mao een meer ogenaakbare en onaangename uitstraling kreeg, nam - in buiten- en binnenland - Zhou’s populariteit toe. Geen wonder: hij was scherpzinnig, hoffelijk, knap, diplomatiek, diligent. Han Suyin, veterane in mooischrijverij over een regime waaronder ze zelf nooit heeft willen leven, maakt ook weer iets moois van diens biografie.


Het is echter niet de eerste biografie van Zhou, zoals de achterflap suggereert, en zeker niet de beste. Dick Wilson ging haar tien jaar geleden al voor, en in feite heeft zij aan diens boek niets van wezenlijk belang toe te voegen. Wat men daarentegen mist is een serieuze politieke beoordeling. Han Suyin blaast Zhou op tot ’een staatsman van wereldformaat’. Maar nadat hij het in de jaren dertig tegen Mao had afgelegd in de strijd om het leiderschap, heeft hij zich tot aan zijn dood als een slaafse hoveling van de Voorzitter gedragen. ’Een hoer van de revolutie’, was de term die hij ooit voor zichzelf gebruikte, en Li beschrijft hoe Mao totale onderwerping van Zhou eiste en hem tegelijkertijd verachtte omdat hij dat deed.


Li draagt zijn boek aan het slot op aan al die mensen in China die het goede hebben gewild, maar door het regime gedwongen zijn andere dingen te doen. Dat is inderdaad de werkelijke tragedie van China onder Mao.

Dr. Li Zhisui: The Private Life of Chairman Mao. Chatto & Windus, import Nilsson & Lamm; 65,60. ISBN 0 7011 4018 6.
Dr. Li Zhisui: The Private Life of Chairman Mao. Random House, import Van Ditmar; 65,60. ISBN 0 679 40035 4.
Han Suyin: Eldest Son - Zhou Enlai and the Making of Modern China, 1898-1976. Pimlico, import Nilsson & Lamm; 42,50. ISBN 0 7126 7415 2.

BART TROMP in: de Volkskrant van 10-12-1994.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
De Volkskrant
Datum verschijning
10-12-1994

« Terug naar het overzicht