De nazi's als geslaagde socialisten; Beschouwing J.A.A. van Doorn over het falen van Duits links

Opgenomen in: Geschriften van een intellectuele glazenwasser.

 

Een leven lang denken slaat neer in het indrukwekkende nieuwe boek van J.A.A. van Doorn, Duits socialisme. Waarom verloren de socialisten van de nazi's, en waarom konden de nazi's wel de klasse- en standenloze samenleving totstandbrengen

Op 16 oktober 1986 verscheen in NRC Handelsblad een opmerkelijke column van de hand van J.A.A. van Doorn, op dat moment nog hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit. Hij beschreef daarin hoe hij er bij toeval achterkwam dat in het weekblad van het ministerie van Onderwijs stond aangekondigd dat de opleiding sociologie aan de Erasmus Universiteit zou worden opgeheven en de staf collectief ontslagen. Een niet bevriende collega had hem kort daarna met leedvermaak onder ogen gebracht dat het Van Doorns eigen schuld was. Dan had hij maar niet in het openbaar op scherpe toon een geniepige poging aan de kaak moeten stellen van de toenmalige directeur-generaal voor het wetenschappelijk onderwijs om zichzelf een leerstoel in Rotterdam te bezorgen.

Niet veel later nam Van Doorn voortijdig afscheid van de universiteit waar men een jaar eerder zijn vijfentwintigjarig ambtsjubileum had gevierd, en van de opleiding waarvan hij de oprichter was geweest. Zijn schrijven is sindsdien meer dan daarvoor gekenmerkt door een zekere onthechtheid, waarbij hij even gemakkelijk het rapier trekt voor subtiel schermwerk als, waar hij dat nodig acht, de bijl uit het foedraal haalt.

Van Doorn is een van de grondleggers in Nederland van de 'moderne sociologie' - de titel van het meest gebruikte hand- en leerboek, waarvan de eerste uitgave van zijn hand en die van C.J. Lammers in 1959 verscheen. Deze 'moderne sociologie' zette zich af tegen voorgangers die te weinig systematisch en wetenschappelijk waren bevonden. Maar in zijn veelzijdige oeuvre heeft Van Doorn zich, net als die voorgangers, nooit veel aangetrokken van universitaire conventies. Hij werd geen specialist op een bepaald terrein, maar schreef over uiteenlopende thema's, die vaak met zijn eigen ervaringen hadden te maken. Ontsporing van geweld (1970) ging bijvoorbeeld over de 'excessen' tijdens de 'politionele acties' in Indonesie, waarvan hij drie jaar als dienstplichtig militair waarnemer was geweest.

De onthechtheid en onafhankelijkheid die hij na zijn emeritaat aan de dag legde, zijn geen breuk met zijn hoogleraarschap. Zij waren er al, maar ze zijn meer en meer gaan opvallen, vanwege twee factoren. De eerste is Van Doorns aan de dag getreden scepsis over de sociologie als wetenschap. Deze had perfect gepast bij de anderhalve eeuw waarin de traditionele samenleving veranderde in een 'moderne'. Maar die periode van massabewegingen en collectieve processen liep naar zijn inzicht op zijn eind. En daarmee kwamen de klassieke sociologische verklaringen in de lucht te hangen. Belangrijker wellicht was de verandering in het universitair bedrijf. Van Doorn verliet de academie precies op tijd. Er is geen sprake van dat hij zou hebben gepast in het huidige regime van geestloze prestatiedrift op de vierkante centimeter.

Duits socialisme, zijn laatste boek, zou vandaag de dag aan een universiteit niet als wetenschappelijke publicatie worden gerekend. Het is in het Nederlands geschreven, en dan ook nog een boek, in plaats van, volgens voorschrift, een artikel in een 'internationaal', dat wil zeggen Engelstalig wetenschappelijk tijdschrift met een oplage van driehonderd. Het is bovendien toegankelijk voor een breed, geinteresseerd publiek, op zich al een bewijs van onwetenschappelijkheid.

Het boek begint met een jeugdherinnering. In de oorlog leerde de jonge Van Doorn iets van het Duitse nationaal-socialisme begrijpen door in 1943 een halfjaar de Nederlandse Arbeidsdienst mee te maken. 'De stijl was opgelegd dynamisch (.....) Typisch was de nadruk op "de daad". De indoctrinatie vond niet plaats door middel van het gesproken of geschreven woord, maar in de vorm van gemeenschappelijke arbeid, samen marcheren en zingen.' Dat contrasteerde scherp met de lamlendigheid die zijn diensttijd in het Nederlandse leger na de oorlog karakteriseerde. Dit is het opstapje naar een thema dat Van Doorn altijd heeft gefascineerd: de ontwikkeling van het socialisme, in het bijzonder het Duitse. Hij heeft er altijd een zekere ambivalentie over getoond. Het socialisme beschrijft Van Doorn nu als een 'historisch intermezzo', dat honderd jaar streed tegen het kapitalisme, maar zich in de late twintigste eeuw neerlegde bij zijn nederlaag.

Wie hieruit opmaakt dat de auteur voor hedendaagse sociaal-democratische partijen geen goede woord over heeft, heeft goed gegist. Maar voor die historische beweging heeft hij grote bewondering: 'Het socialisme heeft zich ruimschoots bewezen. Het is wellicht de belangrijkste en de belangwekkendste maatschappelijke stroming van de afgelopen twee eeuwen geweest. Het was de intelligentste tegenspeler van het liberalisme en de krachtigste tegenstander van het kapitalisme. Het socialisme heeft de vermaatschappelijking van het staatsbestel bevorderd en de emancipatie van de arbeid helpen afdwingen. Het diende als toeverlaat van de massa van de ontrechten en als eerste woordvoerder van de arbeiders in hun strijd voor een menswaardig bestaan. De beweging provoceerde een verbazingwekkende intellectuele activiteit die tal van nieuwe wetenschappelijke inzichten opleverde. En niet als minste verdienste: socialistische initiatieven dwongen vrijwel alle andere grote ideologieen tot reageren en niet zelden tot imiteren en reformeren.'

Let op: dit is geschreven in de verleden tijd.

Van dit socialisme was de Duitse sociaal-democratische beweging het vlaggenschip. De centrale vraag in zijn boek luidt: hoe is het mogelijk geweest dat ondanks haar ongeevenaarde organisatorische, electorale en intellectuele kracht, Hitler de macht kon grijpen Dat laatste niet in de zin van een politieke geslaagde politieke manoeuvre, maar als resultaat van diepgaande maatschappelijke onderstromen. Daarin onderkent Van Doorn twee versnellingen die doorslaggevend zijn geweest: augustus 1914 en november 1918, het begin en het einde van de Eerste Wereldoorlog.

De kaarten waren echter daarvoor al geschud. Het Duitse socialisme begint met Ferdinand Lassalle, oprichter van de eerste socialistische partij ter wereld, protagonist van een Pruisisch staatssocialisme. Zijn vroege dood (1864) zorgde er echter voor dat de tweemanspartij van Marx en Engels de overhand kreeg in wat in 1891 de SPD werd. Hun erflater Karl Kautsky beitelde uit hun werk een marxistische orthodoxie, die ervoor garant stond dat de SPD bijeengehouden werd door een hecht geloof. Maar het dwong de socialisten ook tegenover Duitsland te blijven staan, officieel 'vaterlandslose Gesellen' en bezield van internationalistische idealen die deelname aan een oorlog moesten uitsluiten. In augustus 1914 waren ze niet bestand tegen de nationalistische euforie die tegelijk ook de psychologische integratie van arbeiders in het keizerrijk inhield. Op 4 augustus stemde de SPD in de Rijksdag voor de oorlogskredieten.

En toen in 1918 de oorlog was verloren, scheepten de verliezers de sociaal-democraten op met de puinhopen, om ze in de daaropvolgende republiek van Weimar de schuld voor de nederlaag met succes in de schoenen te schuiven. Dankzij het marxisme van Kautsky was de SPD voorbereid noch geequipeerd om het land te besturen. Die kans kreeg ze na het eerste halfjaar ook niet meer. Tijdens de republiek van Weimar bevond ze zich vrijwel steeds in oppositie. In de ogen van Van Doorn was het haar historische taak in Duitsland het socialisme te realiseren, een maatschappij waar een eind was gemaakt aan vergaande sociale ongelijkheid ('der Mensch fangt erst bei Leutnant an') en ongebreideld kapitalisme aan banden gelegd. Maar dat lukte niet. 'Dat ze faalde, is uiteindelijk terug te voeren op een tekort: de partij kon Duitsland niet vinden. Daarom zou ze te gronde gaan aan de krachtmeting met een partij die voor het eerst bewees dat het socialisme geen splijtzwam hoefde te zijn, maar een unieke nationaal-bindende kracht vertegenwoordigde. Het nationaal-socialisme, zou men kunnen zeggen, voltooide de geschiedenis van het Duitse socialisme door identiek te worden met Duitsland. Om dat Duitse socialisme vervolgens te vernietigen door er de laatste, meest extreme consequenties uit te trekken, die, zoals bekend, zum Teufel fuhren.'

Deze slotzinnen roepen een vraag op die Van Doorn tot dan toe niet stelt, laat staan beantwoordt: hoe verhield de nationaal-socialistische verzorgingsstaat zich tot de oorlogszucht en rassenhaat van dat zelfde regime In de allerlaatste zin suggereert hij dat het een onlosmakelijk was verbonden met het ander. De grimmige analyse in de voorgaande tweehonderdzeventig bladzijden krijgt daarmee een huiveringwekkend waas om zich heen.

Het boek bestaat uit drie delen. Het is geen geschiedenis van het Duitsland en het Duitse socialisme, maar een commentaar daarop, gebaseerd op een grondige kennis en belezenheid die Van Doorn in staat stelt in weinig woorden veel te zeggen. Het eerste deel onderzoekt opkomst en ondergang van de sociaal-democratische beweging; het tweede verbreedt de analyse tot de vele stromingen die in de jaren twintig tussen nationalisme en socialisme een eigen weg trachtten te traceren. In het derde geeft hij een ongebruikelijke, maar historiografisch sterk onderbouwde, kenschets van het nationaal-socialisme als een vorm van socialisme.

J.A.A. van Doorn lijkt er een sardonisch genoegen in te scheppen om aan te tonen dat het nationaal-socialisme noch programmatisch, noch wat betreft zijn consequenties, in Duitsland een reactionaire kracht is geweest, maar in tegendeel juist een hoogst revolutionaire. In enkele jaren werd de sociale structuur van het Wilhelminische Duitsland gesloopt. De stelling dat het naziregime een logische voortzetting was van een autoritair, Pruisisch Duitsland, een stelling die lang, en misschien nu nog wel, aanhang geniet, is volkomen onjuist. Hitlers weerzin tegen de staat, die hem met zijn inherente bureaucratie en juristerij in zijn bewegingsruimte belemmerde, vertaalde zich binnenlands in een ware sociale omwenteling.

De klassenstrijd werd, als marxistisch leerstuk, begraven, maar ook de feitelijk bestaande standenstaat, die plaats moest maken voor een echte 'Volksgemeinschaft'. Sociale en culturele ongelijkheid werd met kracht bestreden. Prestaties telden voortaan, in plaats van geerfde status of formele vereisten, als het ging om de toewijzing van posities, in het leger, in de partij, in de SS, in de maatschappij. De sociale mobiliteit nam ongehoord toe, en onder deze dictatuur werd de samenleving opener, een ontwikkeling die na 1945 niet meer kon worden teruggedraaid. Alles overziend, concludeert Van Doorn dat het Derde Rijk wel degelijk op weg was naar een socialisme, als men dit definieert in termen van sociale gelijkheid en emancipatie. De nazi's slaagden erin een eind te maken aan de standenstaat en de diepe scheiding tussen burgers en arbeiders, iets waartoe de SPD, ondanks zijn electorale successen, nooit in staat was geweest.

De meeste auteurs die deze ont-wikkeling ook hebben waargenomen, bij voorbeeld Hans-Ulrich Wehler en Ralf Dahrendorf, zijn voor de bevinding van Van Doorn teruggedeinsd. Zij spreken over 'sociale revolutie', of 'modernisering', niet van 'socialisme'.

Tegen de term 'socialisme' kan men aanvoeren dat deze transformatie niet berustte op een wijziging van de economische structuur, zoals het marxistisch socialisme als noodzakelijkheid poneerde. Het ging slechts om een sociaal-psychologisch veranderingsproces. Maar dat 'slechts' is een misvatting. Van Doorn citeert Hitler: wat doet het ertoe banken en fabrieken te socialiseren, 'wir sozialisieren die Menschen'. In dit opzicht was het nationaal-socialisme meer dan een politieke partij. Het was uit op een nieuwe cultuur en een nieuw type mens, die het resultaat moesten zijn van een gezindheidssocialisme.

Het is Van Doorn er hier om te doen aan te tonen dat het Duitse nationaal-socialisme wel degelijk als een socialisme moet worden beschouwd, waar het gaat om de gemeenschappelijke kern van alle vormen van socialisme: de kritiek op laissez faire kapitalisme en sociale traditionele sociale ongelijkheid. Hij slaagt tamelijk overtuigend in zijn toeleg.

Het algemeen aanvaarde beeld is dat de twintigste eeuw het slagveld is geweest tussen liberale democratie enerzijds en anderzijds de totalitarismen die haar bedreigden, fascisme en communisme; een slagveld waar het eerste uiteindelijk en noodzakelijkerwijs zegevierde. Dat is minder dan wijsheid achteraf. In het interbellum kon de liberale democratie zich in Europa ternauwernood handhaven. Het had geen antwoord op de Grote Depressie en ook niet op de uitdaging die de nieuwe massapolitiek met zich mee bracht. Juist de nationaal-socialistische verzorgingsstaat beloofde een serieus alternatief voor de samenleving, waar vasthouden aan de liberaal-kapitalistische orthodoxie tot massale werkloosheid en uitzichtloosheid voor grote delen van de bevolking had geleid. Door de 'misdadige slotperiode' van het Derde Rijk, de moord op de joden en de Tweede Wereldoorlog, is dit volgens Van Doorn maar al te gemakkelijk vergeten. Naast de New Deal, de Zweedse verzorgingsstaat, het Beveridge-rapport over de welfare-state, het plansocialisme is er nooit plaats ingeruimd voor een soortgelijke, en succesvolle maatschappelijke ordening, de schepping van Robert Ley, leider van het Deutsche Arbeitsfront. Alsof dat nog niet genoeg is, herinnert Van Doorn eraan dat veel sociale wetgeving uit de nazitijd in Duitsland, maar ook in Nederland (ziekenfonds!), na de oorlog intact is gebleven.

Wie het vertrekpunt van Van Doorn accepteert, stuit niettemin op twee tekortkomingen in zijn even bondige als fascinerende analyse. De eerste is juli-augustus 1914, waar hij nauwelijks aandacht besteedt aan wat er toen feitelijk gebeurde in de SPD. Tot zij werden verboden in de laatste week van juli, vonden immers in tal steden grote demonstraties tegen een oorlog plaats, die toen nog neer leek te komen op Duitse steun aan Oostenrijk-Hongarije als dit Servie aan zou vallen. Pas toen de Duitse regering het zo organiseerde alsof Duitsland door Rusland werd aangevallen, veranderde de stemming. Wie de besluitvorming in de SPD-fractie in die dagen volgt, ziet allerminst een snelle capitulatie voor de oorlog.

Evenmin heeft Van Doorn oog voor wat er in 1918-1919 gebeurde. Hoewel Karl Kautsky, de uitvinder van het orthodoxe marxisme, in zekere zin het bete noire in Duits socialisme is, negeert Van Doorn diens rol in 1918 volkomen. Benoemd tot staatssecretaris van Buitenlandse Zaken was het de taak van Kautsky een bronnenpublicatie over het uitbreken van de oorlog voor te bereiden, in de hoop en verwachting dat deze zonneklaar de oorlogsschuld van het keizerrijk aan zou tonen, en het aldus mogelijk zou maken dat de nieuwe republiek binnenlands en buitenlands als een breuk met een infaam verleden zou worden beschouwd. Dat was niet alleen historisch correct, maar moest ook leiden tot een duidelijke scheiding tussen de nieuwe republiek en het oude regime.

Kautsky verloor politiek, zijn bronnenpublicatie wordt echter nog steeds door historici geraadpleegd. Hij trachtte de waarheid in zijn meest vergeten boek - ook Van Doorn noemt het niet - Wie der Weltkrieg entstand (1919, Nederlands: Hoe de oorlog ontstond, 2001) aan het licht te brengen. Maar een speciaal daarvoor opgerichte afdeling van het Auswartiges Amt werd belast met de Kriegsschuldfrage en bedolf scholen, media en publiek jarenlang met als historisch verantwoord voorgestelde propaganda, waarin Duitsland in 1914 met overgave de rol van slachtoffer speelde.

Het zijn twee niet onbelangrijke lacunes, ook al zou Van Doorns conclusie waarschijnlijk zijn geweest dat ook Kautsky's interventie gedoemd was te mislukken.

Duits socialisme is de neerslag van een leven lang denken en lezen, geconcentreerd in nog geen driehonderd bladzijden. Op vrijwel elk daarvan treft men formuleringen en waarnemingen aan die tot nadenken stemmen. Niet over het verleden, maar over het heden. Terwijl Van Doorn naar het mij voorkomt welbewust elke vergelijking met elders en nu vermijdt, dwingt zijn betoog de lezer dat wel te doen. Een indrukwekkend boek.

 

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Vrij Nederland
Datum verschijning
23-07-2007

« Terug naar het overzicht