De jonge Drees en het heden

 

De jonge Drees en het heden

het beleid van drees als wethouder in den haag was erop gericht de aalmoes te vervangen door een recht.


Willem Drees overleed in 1988, 102 jaar oud. Zijn politieke loopbaan eindigde in 1958, met de val van zijn vierde kabinet. Op zijn lauweren rusten ging hij toen niet. Integendeel. Zo ernstig nam Drees het hem toen verleende erelidmaatschap van het partijbestuur van de PvdA, dat hij nog jaren aan bestuursvergaderingen deelnam. Hij schreef boeken, trad op voor de radio en nam in krantenartikelen in tal van publieke zaken stelling.
Ik ben hem nog behulpzaam geweest bij het samenstellen van zijn laatste boek, Marx en het democratisch socialisme (1979). Een aantal weken vervoegde ik mij elke vrijdagmorgen aan de Beeklaan in Den Haag om met de toen nagenoeg blinde staatsman de aan zijn zoon Jan gedicteerde tekst door te nemen. Hij was toen 92. Na drie bijeenkomsten mocht ik hem tutoyeren, wat inhield dat we elkaar je en jou noemden, maar geen Willem en Bart: dat bleef ‘ Drees’ en ‘ Tromp’.
Een biografie over zo’n lang en werkzaam leven is een groots project, lang geleden ter hand genomen door de Leidse politicoloog Hans Daalder. Hedendaagse universitaire verhoudingen maken begrijpelijk dat hij pas na zijn emeritaat als hoogleraar aan het definitieve karwei kon beginnen. Inmiddels zijn drie delen verschenen: één over de periode 1940-1948 (Gedreven en behoedzaam); een tweede geheel gewijd aan de Indonesische kwestie (Vier jaar nachtmerrie), en kortgeleden een boek over Drees en de monarchie tussen 1948 en 1958 (Drees en Soestdijk).
Het eerste deel van de biografie van Drees heeft Daalder echter toevertrouwd aan de historicus Jelle Gaemers, die hem vele jaren terzijde heeft gestaan bij het verzamelen en ontcijferen van gegevens en documenten. Over dit laatste moet men niet licht denken. Vóór hij voltijds politicus werd, was Drees stenograaf. Zijn leven lang heeft hij zijn aantekeningen in steno gemaakt, en wel volgens een systeem dat nu nog slechts door enkelen kan worden ontcijferd.
Eergisteren promoveerde Gaemers op dit eerste deel, dat leven en werk van Drees in kaart brengt tot de Duitse inval in mei 1940 (De rode wethouder, Amsterdam, Balans). Een prachtig boek, maar ik wil het hier niet bespreken of de inhoud ervan proberen samen te vatten. Onvermijdelijk gaat
zo’n boek echter ook over de samenleving waarin de hoofdpersoon leefde en werkte – een samenleving waarvan wij vrijwel niets meer weten. Dat maakt het lezen een confrontatie met het heden. Ik noem drie voorbeelden.
De vader van Drees, kantoorbediende, stierf aan tbc toen Drees drie jaar oud was. Zijn werkgever kende geen weduwepensioen. De kleine Drees groeide in armoede op, maar kon dankzij zijn oom Frits een lagere school van de derde klasse bezoeken. Wie scholen van de eerste en de tweede klasse doorliep, had geen uitzicht op vervolgonderwijs. Die van de vierde konden naar hbs of gymnasium.
Voor Drees was niet meer weggelegd dan de hbs met driejarige cursus. Om daarvoor in aanmerking te komen moest je op de lagere school wel al Frans hebben geleerd. Wie leest wat toentertijd op zo’n driejarige hbs werd onderwezen, ontkomt niet aan de indruk dat dit heel wat meer was dan tegenwoordig vwo-onderwijs. Ik lees dat de regering wil dat over niet al te lange tijd de helft van alle Nederlanders een universitaire of hbo-opleiding heeft gevolgd. Ik lees niet wat die diploma’s inhouden in vergelijking met het eindexamen dat Drees aflegde. Ik heb wel het vermoeden dat dan blijkt dat sprake is van diploma-inflatie zonder weerga.
Als wethouder in Den Haag bereikte Drees, die toen het ‘ armwezen’ in zijn portefeuille had, dat in naam en strekking de ‘ burgerlijke armenzorg’, die aanvulling bood op die van kerkelijke en andere particuliere instellingen, veranderde in ‘ maatschappelijk hulpbetoon’. Zijn beleid was erop gericht de aalmoes te vervangen door een recht. De beschrijving van de wijze waarop bejaarden in die tijd werden ‘ behandeld’ zou verplichte literatuur moeten zijn voor hedendaagse ‘ zorgmanagers’.
In 1938 was er in Den Haag een Deutsche Schule die overeenkomstig de onderwijsvrijheid door de Nederlandse overheid werd gefinancierd. Daar werd zonder meer nazistisch onderwijs gegeven, de vlag uitgestoken bij de anschluss van Oostenrijk en de overweldiging van Tsjechoslowakije. De Kamervragen van Drees leidden ertoe dat de school van verdere subsidiëring afzag. Zoek de hedendaagse parallel.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
08-06-2006

« Terug naar het overzicht