Alweer vernieuwing? DE PROBLEMEN VAN DE PVDA

Zes jaar geleden was de inzet van Felix Rottenberg en Ruud Vreeman, duo-voorzitters van de PvdA, om de partij eens flink te vernieuwen. Over twee maanden moet er een nieuwe voorzitter worden gekozen, en opnieuw is de opdracht: vernieuwing. Heeft de vorige vernieuwing dan niets opgeleverd? Of is het een inhoudsloos begrip geworden, een vaste tekst op de gebedsmolentjes van de partijbonzen?

Eind februari moet het congres van de Partij van de Arbeid een nieuw bestuur en dus ook een nieuwe voorzitter kiezen. De vorige, Karin Adelmund, werd ruim een jaar na haar aantreden staatssecretaris in het huidige kabinet. Sindsdien neemt vicevoorzitter Ruud Vreeman (tevens burgemeester van Zaanstad) haar functie waar.

Er hebben zich niet veel kandidaten voor het voorzitterschap bereid verklaard: vier - of vijf, want een kandidatuur bestond uit twee personen, iets waarvoor de statuten en reglementen overigens geen ruimte bieden. Het zittende partijbestuur maakte gebruik van zijn recht tot aanbeveling. Het liet weten Marijke van Hees, lid van datzelfde bestuur, en de duokandidaten Lennaart Booij en Erik van Bruggen, uitvinders van Niet Nix, geschikt te vinden voor het voorzitterschap. Zij stonden, zo deelde Vreeman mee, voor vernieuwing.

Vernieuwing! Dit begrip behoefde kennelijk geen nadere toelichting, terwijl het toch alweer zes jaar geleden is dat Vreeman op de bagagedrager van Felix Rottenberg de PvdA binnenfietste met 'Vernieuwing' op het fietsvaantje.

Je vraagt je af wat zes jaar partijvernieuwing heeft opgebracht, als daarna de noodzaak van 'vernieuwing' het enige argument is om een nieuwe voorzitter aan te bevelen. Heeft dat dan niets opgeleverd? Of moet er juist weer vernieuwd worden vanwege de mislukte vernieuwing van de afgelopen zes jaar? Of is 'vernieuwing' binnen de PvdA een inhoudsloos begrip geworden, een vaste tekst op de gebedsmolentjes van partijbonzen?

De opkomst van Nieuw Links, eind jaren zestig, leidde tot politisering van het voorzitterschap van de PvdA, dat tot dan toe toch vooral een ambtelijk-organisatorische functie was geweest. Het is opmerkelijk dat dit toen al gebeurde onder de slogan 'vernieuwing'; vernieuwing van de traditionele partij-organisatie.

De eerste vernieuwer was Andre van der Louw, voorzitter van 1972 tot 1974. Hij was het gezicht van Nieuw Links, dat de PvdA wilde transformeren in een 'actiepartij'. De partij moest meer dan een kiesvereniging zijn. Zij moest zelf politieke acties ondernemen, desnoods buitenparlementaire. Van der Louw gaf ook uitdrukking aan het door Nieuw Links gepropageerde idee van (partij-) democratie als 'georganiseerd wantrouwen'. Deze gedachte kreeg namelijk op onnavolgbare wijze gestalte in de affiche voor de Tweede Kamer-verkiezingen, waarin lijsttrekker Joop den Uyl in de rug werd gezien door Van der Louw (die niet eens verkiesbaar was).

Als minister-president promoveerde Den Uyl Van der Louw snel weg tot burgemeester van Rotterdam. De 'aktiepartij' werd een treurige mislukking, behalve dan als het ging om acties binnen de partij in het kader van het georganiseerd wantrouwen. Dit werd geinstitutionaliseerd onder de opvolgster van Van der Louw, Ien van den Heuvel. Haar voorzitterschap viel nagenoeg samen met de zittingsduur van het kabinet Den Uyl, 'het meest linkse kabinet dat Nederland ooit heeft gekend' - al dacht de Partij van de Arbeid daar heel anders over. Onder leiding van het partijbestuur volgde de actieve achterban argwanend het doen en laten van Den Uyl en de zijnen, een rechtse club die voortdurend uitverkoop van beginselen dreigde te houden.

Dat er geen tweede kabinet Den Uyl kwam, is niet rechtstreeks, maar wel indirect te wijten aan de sfeer van georganiseerd wantrouwen binnen de PvdA, een twijfelachtige vernieuwing waaraan opeenvolgende partijvoorzitters niet alleen meewerkten, maar waaraan zij ook hun machtspositie ontleenden.

Het vernieuwingsprogramma van het 'georganiseerd wantrouwen' sloeg in 1979 naar binnen bij de voorzittersstrijd tussen Wim Meijer, als exponent van het Nieuw-Linkse establishment en de Groningse oud-wethouder Max van de Berg. De laatste voerde campagne als kampioen van de 'basis'. Inzet van de strijd was de organisatorische vernieuwing van de partij, een onderwerp waarvan beide kandidaten geen flauw benul hadden. Ik herinner mij een verwoede discussie tussen hen over de gewenste hoogte van het 'afdelingsfonds', die wat vreemd eindigde toen de derde voorzitterskandidaat, de zittende vicevoorzitter Jaap van der Doef, uitlegde dat zo'n fonds helemaal niet bestond.

NADAT VAN DEN BERG voorzitter was geworden, werd de organisatorische vernieuwing van de partij vergeten. Zijn aantreden viel samen met de definitieve mislukking van de door de PvdA jarenlang gevoerde tactiek van polarisatie. Deze was erop gericht een linkse meerderheid te bereiken door het confessionele midden te splijten. Maar in 1979 fuseerden de confessionele partijen tot het CDA, en het was vooral de VVD die van de polarisatie electoraal profiteerde.

Van den Berg ondernam al snel na zijn verkiezing een mislukte poging Den Uyl het partijleiderschap te ontnemen. Daarop ontpopte hij zich als architect van een voortgaande polarisatie rond de kwestie van plaatsing van Amerikaanse kruisvluchtwapens in Nederland. De strijd tegen de kruisraket werd het allesoverheersende programmapunt van de Partij van de Arbeid. Pogingen tot inhoudelijke bezinning op problemen van sociale zekerheid en verzorgingsstaat werden in de kiem gesmoord. Denken was verdacht. Bij de verkiezingen van 1986 bleek deze strategie zowel inhoudelijk als machtspolitiek te zijn mislukt. De PvdA boekte een 'overwinningsnederlaag' en bleef andermaal buiten de regering. Van den Berg werd geen minister en trad af.

Van degenen die toen over het voorzitterschap nadachten (onder wie Van den Bergs tot kort daarvoor trouwe vazal Rottenberg) accepteerde alleen partijbestuurslid Marjanne Sint de kandidatuur. Onder haar voorzitterschap werd een aarzelend begin van inhoudelijke vernieuwing gemaakt, met het rapport Schuivende Panelen. Uiteindelijk leidde dat echter tot niets, terwijl het gelijktijdig uitgebrachte rapport over de reorganisatie van de partij (geschreven door een commissie onder voorzitterschap van het huidige Kamerlid Middel) in de doofpot belandde.

Het probleem van Sint was dat zij voorzitter bij gebrek aan beter was en eigenlijk een beetje bang voor haar eigen partij. Partijleider Kok sprak over het 'opengooien van vensters' en vernieuwing, maar werkte alles tegen dat daarnaar zweemde.

Zodoende kwam de PvdA in 1989 programmatisch en organisatorisch na twaalf jaar geheel onvoorbereid in de regering, een regering die in grote lijnen, nu met Kok als minister van Financien, het beleid voortzette van de eerste twee kabinetten-Lubbers, een beleid waartegen de PvdA gedurende de jaren tachtig zo fel oppositie had gevoerd. Regeringsdeelname, zo had de partijleiding verwacht, zou een panacee zijn voor de inhoudelijke en organisatorische problemen waarmee de PvdA al jaren te kampen had. Nu bleek dat deze er alleen maar erger door werden.

Min of meer in wanhoop stelde het partijbestuur in 1990 een zware commissie in die hervormingen voor de partij moest formuleren. Het rapport van de commissie verscheen op bijna hetzelfde moment dat de sluimerende crisis in de PvdA uitbarstte met de regeringsvoorstellen de hoogte en duur van de WAO vergaand aan te tasten. De van niets wetende partijvoorzitter werd wegens fietsen in Toscane als zondebok weggestuurd; vele duizenden leden gingen uit eigen beweging.

Op het partijcongres in maart 1992 werden niettemin vele hervormingsvoorstellen uit het rapport Een partij om te kiezen aangenomen, een dag voordat Rottenberg tot voorzitter werd gekozen en zijn voormalige tegenkandidaat Vreeman tot vicevoorzitter. Rottenbergs verkiezingscampagne had geheel in het teken van vernieuwing gestaan. Toen hij vertrok, na twee perioden te hebben volgemaakt, bleek dat die vernieuwing was neergekomen op een verdere ontmanteling van de traditionele organisatie en een ongekende (en ongecontroleerde) concentratie van macht bij de partijleiding en het daardoor beheerste partij-apparaat.

Zijn opvolger Karin Adelmund, die meende het voorzitterschap te kunnen combineren met het lidmaatschap van de Tweede Kamer, zette de 'vernieuwing' door, met als voornaamste - zoniet enige - prestatie het meest ondemocratisch tot stand gekomen verkiezingsprogramma uit de geschiedenis van de PvdA.

Een van de conclusies die uit dit overzicht naar voren komt, is dat in de PvdA beroepsvoorzitters vrijwel altijd gekozen worden om de partij organisatorisch te vernieuwen, maar dat zij daartoe of niet bij machte zijn, of hun positie gebruiken om heel andere dingen te gaan doen. Buitenlandse politiek scoort hoog: Van der Louw op bezoek bij vriend Ceaucescu, Ien van den Heuvel bij de Berlijnse Muur, Max van den Berg wekenlang voor de partij op studiereis in Cuba, 'een van de meest vrije landen van Zuid Amerika', Marjanne Sint omarmd door Yasser Arafat.

Een tweede conclusie is dat een niet gering probleem van de meeste PvdA-voorzitters uit het recente verleden is, dat ze die partij alleen maar van bovenaf en van buiten kennen, en er geen weet van hebben wat het is om in een vereniging van vrijwilligers dingen te organiseren en tot stand te brengen. Vandaar ook dat zij vaak tegelijkertijd te veel en te weinig van leden verwachten. In de actieplannen van Rottenberg en Vreeman werden leden enerzijds afgeschilderd als mensen die hoogstens twee keer per jaar mochten worden lastiggevallen met een perfecte politieke show, maar anderzijds als legionairs in dienst der partij, steeds bereid om 'de wijken' in te gaan om sociale misstanden aan de kaak te stellen. Dit tekort geldt nog het sterkst voor Vreeman en Adelmund, die pas actief in de PvdA werden toen ze ervoor betaald werden.

Het geldt ook voor de huidige duo-kandidaten Booij en Van Bruggen, die de PvdA alleen kennen als betaalde functionarissen op het partijbureau. Zij werden indertijd door Rottenberg aangesteld omdat de Jonge Socialisten, de met de PvdA gelieerde jongerenorganisatie, niet naar zijn pijpen wilden dansen. Niet Nix moest een alternatieve jongerenbeweging worden en samen met de voorzitter mochten zij ook een blaadje maken, Vlugschrift. Daarvoor kwamen grote sommen (contributie-) geld beschikbaar. Terwijl het blad voor alle leden van de PvdA steeds verder is uitgekleed, subsidieert de partij de torenhoge verliezen op Vlugschrift, waarop kennelijk niemand zich wil abonneren. (Halverwege de jaren tachtig kende de PvdA nog een tweewekelijks opinieblad, waarop 30.000 mensen zich abonneerden en dat winst opleverde.)

Het duo heeft nu een heus programma uitgebracht, om de PvdA weer heel anders te organiseren dan Rottenberg en Vreeman dat hebben proberen te doen. Zij zetten zich daarmee schijnbaar af tegen een vorm van partij-organisatie waarvan zij zelf deel uitmaken en het product zijn. Maar hun voorstellen zijn loze kreten en domme praatjes, niet gebaseerd op enige serieuze kennis en analyse van een politieke partij als de PvdA.

OOK de andere door het partijbestuur goedgekeurde voorzitterskandidaat, Marijke van Hees, oppert voorstellen die in ieder geval meer doordacht en consistent zijn dan die van de twee Niet-Nixers. Ze zijn wel in volstrekte tegenspraak met de ondermaatse notitie die het partijbestuur, waarvan zij sinds 1995 lid is, aan het partijcongres voorlegt. Typerend voor deze notitie is dat het ontwikkelen van politieke ideeen en programma's, ooit de bestaansreden van een politieke partij als de PvdA, in het geheel niet meer als centrale functie wordt genoemd.

Dat past echter bij een ontwikkeling in de laatste jaren waarin een politieke partij als de PvdA steeds meer het eigendom is geworden van een kleine groep beroepspolitici, die onder elkaar de baantjes verdelen en geen behoefte hebben aan democratische controle op hun doen en laten. Zij zingen geestdriftig mee in het koor dat het einde van de politieke partij bejubelt en hopen dat het enige wat partijleden nog onmisbaar maakt, de contributie, door staatssubsidie kan worden vervangen. De partij-organisatie kan dan teruggebracht worden tot een reclame- en campagnebureau, en voor de recrutering van nieuwe politici volstaat het uitzendbureau van professor Dunning.

Het ideaal van de moderne partijvoorzitter is een partij zonder leden.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
30-12-1998

« Terug naar het overzicht