DE LANGE ADEM VAN DREES, Partijman in en boven de partijen
Veertig jaar na zijn terugtreden uit de actieve politiek en zeven jaar na zijn dood is Willem Drees nog steeds een legendarische naam in de Nederlandse politiek. Door alle politieke richtingen wordt de minister-president van 1948 tot en met 1958 herinnerd en gevierd als een ware vader des vaderlands, organisator van de wederopbouw en grondlegger van de verzorgingsstaat.
De ’mantel’ van Drees is nog steeds een gewild politiek attribuut, als men alleen maar kijkt naar alle (mislukte) pogingen om Wim Kok in dit kledingstuk te hullen. Zo lijkt het wel alsof Drees een politicus was die boven de partijen stond. Dat was hij niet. Hij was zijn levenlang bovenal partijman, maar dit is in het beeld dat nu van hem bestaat nauwelijks verdisconteerd.
Zo gauw dat statutair mogelijk was (namelijk toen hij achttien werd), sloot Willem Drees zich al aan bij de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Dat was in 1904. Toen de SDAP tweeënveertig jaar later met andere partijen en groeperingen opging in de Partij van de Arbeid, was Drees er de onbetwiste leider van geworden, zoals hij dat vervolgens twaalf jaar bleef; twaalf jaar waarvan hij er tien als minister-president diende. Nadat hij dat ambt in 1958 neerlegde, bleef hij lid van het partijbestuur van de PvdA, die hem in 1959 tot lid ’voor het leven’ benoemde.
In de jaren zestig ontstond er verwijdering tussen Drees en de PvdA, zeker nadat de laatste onder invloed van Nieuw Links was geraakt. Drees had grote bezwaren tegen de koers die de partij ging varen en de inhoud van haar programma. In het partijbestuur waarschuwde hij keer op keer ’met de grootste ernst’ tegen voorstellen die hij verkeerd achtte. Maar onvermijdelijk speelde later ook het feit een rol dat het drijven van Nieuw Links een deel van de ’oude’ PvdA ertoe bracht een nieuwe partij te stichten, Democratisch Socialisten ’70 (DS’70), waarin de beide zonen van Drees een gewichtige rol speelden. Wim Drees werd in 1970 zelfs een succesvol lijsttrekker van de nieuwe partij. In 1971 bedankte Drees uiteindelijk voor het lidmaatschap van de PvdA.
Daar houdt ook de studie van Maarten Brinkman op over de relatie tussen Drees en de socialistische partijen waarvan hij zevenenzestig jaar achtereen lid is geweest. Brinkman maakt geen melding meer van de mislukte pogingen die vanuit de PvdA zijn ondernomen (toen de PvdA veertig jaar werd en Drees honderd) om zijn lidmaatschap op de een of andere manier te herstellen.
In feite was Drees na 1971 lid van een derde socialistische partij. Hij sloot zich niet aan bij DS’70, maar bleef zich wel als socialist beschouwen. Hij speelde enige tijd met de gedachte om, net als de vroegere internationaal secretaris van de PvdA, Alfred Mozer, lid van de Noorse socialistische partij te worden, om daarmee zijn aanhankelijkheid aan de Socialistische Internationale tot uitdrukking te brengen. Maar daar zag hij toch maar van af.
Daarna beschouwde Drees zich, zoals hij het uitdrukte, als lid van ’de partij in de grote historische zin van het woord’. Dit was niet zomaar een eigenaardige uitdrukking. Drees ontleende die aan het werk van Marx, waarin hij goed onderlegd was. Marx muntte die uitdrukking in een brief aan zijn vriend de dichter Freiligrath (19 november 1860), om hem duidelijk te maken dat hij daarmee niet de Bond der Communisten bedoelde, waarvan hij en Friedrich Engels tien jaar eerder lid waren geweest. Die ’partij in de grote historische zin van het woord’ was toen eigenlijk niet meer dan een tweepersoonsonderneming van Marx en Engels.
Drees heeft die term eerder gebruikt: toen hij zich op 14 juli 1940 tot de partijraad richtte, om in het vooruitzicht van de mogelijke opheffing van de partij onder de Duitse bezetting, de aanwezigen te bemoedigen met de gedachte dat de identiteit van het democratisch socialisme losstond van zijn organisatorische vormgeving.
Eind jaren zeventig maakte ik kennis met Drees, toen ik hem bijstond bij het redigeren van zijn laatste boek, Marx en het democratisch socialisme. Dat was in het najaar van 1978, toen de kranten vol stonden met nieuws over de strijd om het voorzitterschap van de PvdA tussen Wim Meijer en Max van den Berg. Drees vond dit maar niks. ’In mijn tijd werd men gevraagd voor het voorzitterschap,’ deelde hij mij bij een van onze redigeerbijeenkomsten mee.
Dat blijkt te kloppen, nu ik de studie van Brinkman heb gelezen. In 1926 werd Drees, toen al vanaf 1919 wethouder in Den Haag, voor het voorzitterschap van de SDAP gevraagd. De hele partijtop steunde hem, uitgezonderd de machtige partijsecretaris Werkhoven. Drees zelf aarzelde. Hij wilde liever wethouder blijven. Andere kandidaten lieten het echter afweten. Men krijgt de indruk dat het voorzitterschap van de SDAP toentertijd een politiek ambt was dat melaatsheid als prijs had.
Uiteindelijk verklaarde Drees zich bereid. Op een besloten zitting van het SDAP-congres stuitte zijn kandidatuur op verzet. Uiteindelijk bleef Henri Polak, die eigenlijk ook niet wilde, als enige kandidaat over.
Men moet wel aannemen dat Drees toen echt geen zin in het voorzitterschap had, want het is het enige geval in zijn politieke loopbaan dat hij een functie misliep waarvoor hij beschikbaar was. Zijn opkomst als politicus verliep daarna even weinig spectaculair als onafwendbaar, wat zich bij Brinkman laat aflezen aan het steeds groeiende stemmental dat hij bij verkiezingen voor het partijbestuur won. Toen de Tweede Wereldoorlog Nederland trof, was hij geruisloos en onomstreden na Albarda, inmiddels de eerste minister namens de SDAP, tweede man, en fractievoorziter in de Tweede Kamer.
In de Tweede Wereldoorlog werd Drees de centrale figuur in de formeel ontbonden SDAP; daardoor had hij een beslissende stem toen na de oorlog de overleving van de SDAP zich vernauwde tot de keuze tussen herstel van de vooroorlogse partij (met als hoogstwaarschijnlijke consequentie daarnaast een nieuwe ’personalistisch’-socialistische partij) en een geheel nieuwe, veel bredere partij, een progressieve volkspartij, zou men tegenwoordig zeggen.
Drees koos voor de tweede mogelijkheid, de Partij van de Arbeid, in de hoop dat daarmee de vooroorlogse partijpolitieke verhoudingen doorbroken zouden worden; zelfs dat de nieuwe partij zou worden ’de leidende kracht in onze staatkunde’ - zo stelde hij het bij het oprichtingscongres van de PvdA.
Drees had er toen al het mogelijke aan gedaan om er zorg voor te dragen dat de nieuwe partij niet de oude aanhang van de SDAP van zich zou vervreemden. Vandaar zijn hameren op ’symbolen’ als vlag en partijlied, maar ook op het voortgezette lidmaatschap van de Socialistische Internationale - die toen niet eens meer bestond.
De PvdA werd inderdaad een tijd lang de dominante politieke partij in Nederland, niet omdat ze de meerderheid van de kiezers achter zich wist, maar omdat ze in staat was principiële zaken op een pragmatische manier te realiseren - het omgekeerde van de ’paarse’ politiek. Drees speelde daarbij een hoofdrol, ook in de zin dat hij als geen ander in de PvdA beginselvastheid verenigde met de bereidheid en kundigheid zakelijke oplossingen te vinden. Hij kon dat alleen maar omdat hij zijn partij achter zich wist en er ook voor zorgde dat dit zo bleef.
Het boek van Brinkman geeft een even precies als leesbaar relaas van de relatie tussen Drees en zijn partij(en). Het beeld dat eruit naar voren komt, is dat van een politicus die tot onbetwist voorman van zijn partij kon worden zonder daarvoor ogenschijnlijk enige machtspolitieke moeite te doen. De vraag die na lezing overblijft, is of dit aan de uitzonderlijke Drees lag, of aan een politiek klimaat waarin poldermachiavelli’s (die er toen ook best waren) minder gedijden dan in huidige partijen, inzonderheid de PvdA van nu.
Info
Beginselvastheid en een pragmatische aanpak bij de uitwerking van die beginselen, dat kenmerkte Willem Drees in zijn lange politieke loopbaan. Hij deed dat binnen de sociaal-democratische partijen waarvan hij lid was, maar toen hij op latere leeftijd werd geconfronteerd met bewegingen als Nieuw Links viel het hem moeilijk om zijn lidmaatschap voor het leven van de PvdA nog langer te aanvaarden.
Maarten Brinkman schreef een studie over Drees als partijman. WILLEM DREES, DE SDAP EN DE PVDA door Maarten Brinkman Uitgever Stichting Beheer IISG, 348 p.,
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Vrij Nederland
- Datum verschijning
- 30-01-1999