Zover de wereld strekt.


Elsevier 21-02-2004

Eén van de lessen van Vietnam was voor de Amerikaanse strijdkrachten dat een oorlog alleen maar was vol te houden als daarvoor steun onder de Amerikaanse bevolking bestond. Een andere dat die alleen al was ondermijnd door de oneerlijke wijze waarop de dienstplicht uitwerkte. Wie arm, zwart of slecht opgeleid was, kwam vrijwel zeker in Vietnam terecht. Wie rijk, blank en universitair geschoold was, kon uitzending gemakkelijk ontlopen, zoals de huidige ‘oorlogspresident’, die in plaats van in Vietnam te dienen, erin slaagde lid te worden van het ‘champagnesquadron’ van de Nationale Garde in Texas..

De dienstplicht werd afgeschaft, met als gevolg dat de samenstelling van de strijdkrachten nog minder representatief voor de Amerikaanse samenleving is geworden. Om de krijgsmacht niettemin toch met die samenleving verbonden te laten zijn, hebben de Verenigde Staten – anders dan bij voorbeeld ons land – reserve-eenheden in stand gehouden, die in tijden van nood kunnen worden opgeroepen. Dat is nu het geval. De Amerikaanse landmacht in Irak bestaat al voor een deel uit eenheden van de Nationale Garde, mannen en vrouwen die voor een half jaar of langer uit hun gewone baan en bestaan zijn gehaald, omdat Washington niet over voldoende beroepseenheden beschikt. 

Of dit de politieke steun in de VS voor het Iraakse avontuur heeft vergroot, valt te bezien, maar zeker is dat de inzet van eenheden van de Nationale Garde een zware last voor de betrokkenen betekent, die er dachten met twee weken oefenen per jaar en wat weekeind-diensten vanaf te komen. 

Vandaar de grote behoefte van Washington aan andere landen die bereid zijn om troepen te leveren voor bezetting van Irak. Nederland heeft indertijd ruim duizend man gestuurd om de orde te handhaven in de zuidelijke provincie Al Muthanna, waar zich tot nu toe niet de aanslagen en gewelddadigheden hebben voorgedaan die in het soennitische centrum van het land aan de orde van de dag zijn. De Amerikaanse regering heeft verzocht om de Nederlandse militaire bijdrage voor een nieuwe periode voort te zetten. Minister Kamp van Defensie heeft zich daar al positief over uitgelaten. 

Dat is om meer dan één reden voorbarig. De eerste is dat de Nederlandse presentie in Irak nog steeds op een zwakke legitimatie berust (namelijk resolutie 1483 van de Veiligheidsraad), zeker nu de Iraakse ‘massavernietigingswapens’ helemaal niet blijken te bestaan waardoor de casus belli alsnog verdampt is. De tweede dat Nederland zich hiermee in een vreemde politieke positie bevindt. De Amerikanen vinden het prachtig. Het scheelt hun een paar bataljons van de Nationale Garde en ze kunnen naar buiten pronken met ‘geallieerde’ steun. Wat Nederland opschiet met deze gratis steun aan de VS, is echter duister. Noch politiek, noch economisch – bij voorbeeld contracten voor de wederopbouw van Irak – heeft Washington iets teruggedaan. 

Nu het ogenblik naderbij komt dat, met of zonder verkiezingen, de macht in Irak zal worden overgedragen aan een Iraakse regering, is het van groot belang dat internationale garanties voor de stabiliteit van Irak beschikbaar komen. De Verenigde Staten zijn daartoe niet in staat gebleken. De rol van de Verenigde Naties, die er nu bij zijn geroepen om over verkiezingen te adviseren, zal snel moeten toenemen. Daarnaast is er behoefte aan een internationale pacificatiemacht die niet als bezetter wordt gezien, maar wel als legitiem wordt geaccepteerd door de meeste Irakezen en ook effectief op kan treden.

De nieuwe secretaris-generaal van de NAVO, Jaap de Hoop Scheffer, heeft daarvoor vorige week op de jaarlijkse Wehrkundetagung (zoals die vroeger heette) in München een helder perspectief geschetst. Hij voorzag dat de NAVO deze taak uit zou kunnen voeren, mits aan twee voorwaarden was voldaan. Het verzoek daartoe zou van een legitieme Iraakse regering moeten komen en zo’n optreden zou gesteund moeten worden door de Verenigde Naties. Hij maakte daarbij duidelijk dat het om een werkelijk bondgenootschappelijk optreden zou moeten gaan, niet om een Amerikaanse operatie met hulp van een aantal lidstaten. Het was geen slecht begin in zijn nieuwe functie. 

Wat verwacht mag worden van zijn opvolger in zijn oude functie van minister van Buitenlandse Zaken, Ben Bot, is dat deze zich inspant om in Europees verband tot een opstelling te komen waarin een Nederlandse Irakpolitiek past. Minister Kamp daarentegen zou moeten gaan beseffen dat de inzet van Nederlandse militairen onderdeel moet zijn van weloverwogen buitenlands beleid, in plaats van ze beschikbaar te willen stellen zo ver de wereld strekt

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
21-02-2004

« Terug naar het overzicht