Wat doen wij (nog) in Irak?


Internrnationale Spectator, januari 2005, 59(1), 1-2

De huidige Nederlandse politiek inzake Irak begon in september 2002 met een brief van minister De Hoop Scheffer waarin deze meedeelde dat voor een gewapend optreden naar de mening van de Nederlandse regering geen nieuwe resolutie van de Veiligheidsraad noodzakelijk was, al achtte zij deze wel wenselijk.

Dit was een merkwaardige stellingname, alleen al omdat het kabinet-Balkenende I in het geheel niet van plan of bereid was alleen of in groepsverband tot zo'n gewapend optreden over te gaan. Begrijpelijk was zij alleen enigszins in een context waarin de Verenigde Staten steeds dreigender taal jegens Irak waren gaan gebruiken, waarbij in het algemeen over de rol van de Veiligheidsraad werd gezwegen.

Merkwaardig was de brief ook omdat van een serieuze argumentatie voor de beide erin vervatte meningen eigenlijk geen sprake was. Vandaar waarschijnlijk dat het Kamerlid Koenders vroeg deze voor te leggen aan de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken. De regering wees dit verzoek af; achteraf kon men vernemen dat bij het opstellen van de brief niet eens de eigen volkenrechtsdeskundigen van het ministerie waren geraadpleegd. 
Vervolgens mocht het verbazing wekken dat deze brief op dat moment volstrekt onnodig was. In de boezem van de regering-Bush jr woedde nog volop de strijd over de vraag of de reeds besloten oorlog tegen Irak wel of niet over een met Veiligheidsraadresoluties geplaveide weg zou worden gestart, iets waarop de Britse regering ten zeerste aandrong. Wat de politieke betekenis of het politiek gewicht van zo'n brief in deze situatie zou kunnen inhouden, bleef raadselachtig.

Maar als de regering het nodig vond met dit standpunt voor de dag te komen, had het dan niet voor de hand gelegen eerst te beproeven of er in breder, Europees, verband steun voor te vinden was? Wat hebben al die betuigingen over nut en noodzaak van een GBVB voor zin, als bij de eerste de beste gelegenheid die oorlog en vrede betreft, Nederland een ongevraagde Alleingang maakt?

De voorbarige Nederlandse verklaring kreeg een ridicuul karakter, toen Washington en Londen ons gidsland niet volgden en hun al voorgenomen oorlog toch wilden laten legitimeren door de Veiligheidsraad. Dat leidde tot onderhandelingen die als eerste - en uiteindelijk ook enige - resultaat hadden de aanvaarding van resolutie 1441, waarin het regime Saddam de wacht werd aangezegd inzake niet-nakoming van eerdere verplichtingen over vernietiging van zijn zg. 'massavernietigingswapens'.

Toen zij de oorlog tegen Saddam vier maanden later begonnen, hebben de Amerikanen en Britten het standpunt ingenomen dat resolutie 1441, in combinatie met eerdere, genomen vlak na de Golfoorlog, hen daartoe volkenrechtelijk legitimeerde. Dit is ook het nog steeds geldend standpunt van Den Haag, dat daarmee een stap terug heeft gezet na de boude verklaring van september 2002, zonder deze overigens in te trekken of niet meer van toepassing te verklaren.

Maar net als toen ontbreekt het nog steeds aan een serieuze argumentatie. Volkenrechtelijke jurisprudentie noch de tekst van resolutie 1441 of de context waarin deze tot stand kwam, steunt de stelling dat de resolutie Washington en Londen legitimeerde tot militaire agressie tegen Irak over te gaan. Het is uiterst dubieus resoluties die een decennium eerder in een heel andere situatie tot stand kwamen, en waarop geen beroep is gedaan om tot handelen tegen Irak over te gaan, veel later alsnog en voor een andere kwestie te gebruiken om gewapend optreden toe te staan.

Zwaarder weegt dat noch tekst noch context van resolutie 1441 ter legitimering van de oorlog kan worden aangevoerd. De context wordt allereerst gevormd door het debat over de ontwerpresolutie in de Veiligheidsraad. Niemand van de deelnemers aan dat debat vertolkte daarin het standpunt dat de uiteindelijk overeengekomen tekst een vrijbrief inhield om zonder nader besluit van de Raad tot gewapend optreden tegen het regime-Saddam over te gaan. De permanente vertegenwoordiger van de Verenigde Staten, John Negroponte, inmiddels ambassadeur in Irak, verklaarde zelfs expressis verbis dat, de tekst 'no hidden trigger' bevatte om een oorlog te beginnen. De tekst zelf bevestigde dat, door niet de formulering te gebruiken die standaard wordt gebezigd in resoluties die gebruik van militair geweld legitimeren.

De sterkste contextuele aanwijzing dat resolutie 1441 géén legitimatie voor militair optreden bevatte, is echter het Brits en Amerikaans optreden zelf in de eerste maanden van 2003 geweest. Bush en Blair zetten toen immers alles op alles om een tweede resolutie door de Veiligheidsraad te doen aanvaarden, die wél een mandaat voor oorlog zou behelzen. Die moeite hadden ze zich vanzelfsprekend kunnen besparen, als ze toen, net als Den Haag, ervan overtuigd waren geweest dat resolutie 1441 hen machtigde een oorlog te beginnen.

Ondanks de ongehoorde druk die zij op andere leden van de Raad uitoefenden, bleven de meeste leden ervan overtuigd dat hier van een casus belli in termen van het VN-Handvest geen sprake was. Deze zou immers alleen maar een rechtstreekse bedreiging van de vrede door Irak kunnen zijn, die er klaarblijkelijk niet was; zoveel hadden de VN-inspecties toen al duidelijk gemaakt.

Uiteindelijk waren alleen Spanje (toen nog wel) en Bulgarije (in VN-kringen bekend als 'the Quiet American') bereid de ontwerpresolutie te steunen. Een Frans veto, waarover wel is gespeculeerd, kwam helemaal niet aan de orde. Indien aan de Veiligheidsraad voorgelegd, zou de ontwerpresolutie verworpen zijn met vier stemmen voor en elf tegenstemmen of onthoudingen. Om zo'n verpletterende nederlaag te ontlopen zagen Bush en Blair ervan af de resolutie in te dienen en begonnen zij enkele dagen later de aanval op Irak, er zich nu op beroepend dat resolutie 1441 toch wel ruimte bood dat te doen.

Zo kwamen ze weer op één lijn met ons land, dat weliswaar niet aan de oorlog wilde deelnemen, maar daarna wel bereid was voor zes maanden troepen te sturen naar het rustigste deel van Irak, buiten het door Koerden beheerste territorium. Niet met een gevechtstaak; tenslotte was president Bush jr niet veel eerder in een matrozenpak uit een helikopter op het dek gesprongen van een vliegdekschip enkele mijlen buitengaats de kust van Californië, om aldus voor de camera's het einde van de oorlog ('major combat') in Irak te proclameren. De Nederlandse troepen zouden orde en rust handhaven, tijdens de overgangsperiode naar normalisering, waarna deze taken door Irakezen zelf zouden worden vervuld.

Ook nu deed de Den Haag niets om tot afspraken in een breder, Europees, verband te komen. De zes maanden werden verlengd, want de Amerikaanse regering verprutste in de eerste maanden van de 'vrede' al haar toch al fragiele kansen. Haar enige voorbereiding op de situatie na 'beëindiging' van 'grootschalige gevechten' lijkt te hebben bestaan uit oefeningen van Bush in het zwembad van het Witte Huis, voor het geval de president naast het vliegdek zou springen.

Tegen het eind van de eerste verlenging meldde minister Kamp trots dat 'onze' taak erop zat. Er waren bijna 3.000 Irakezen opgeleid om de politie- en grensbewakingstaken van de Nederlandse eenheid over te nemen. Daarop volgde weer verlenging, omdat de toestand in Irak steeds verder verslechterde, waardoor de uitgangspunten op basis waarvan tot de oorspronkelijke uitzending was besloten, geheel ondergraven waren. Een aanmerkelijk ontnuchterde minister Kamp stelde nu na een bezoek aan Irak vast dat de betrouwbaarheid en kwaliteit van de opgeleide Irakezen tamelijk te wensen overlieten.

De laatste verlenging loopt nu tot maart 2005, met als argument dat de voor 30 januari vastgestelde verkiezingen moeten worden afgewacht. De Verenigde Staten vinden dat niet leuk. De 'coalitie' van bezettingstroepen wordt zo kleiner en kleiner. Dat ondermijnt niet alleen de door Washington gepropageerde voorstelling van zaken dat de Amerikanen en Britten in hun Iraakse avontuur metterdaad internationaal breed gesteund worden. Het vergroot ook de feitelijke problemen van een grote mogendheid die dacht deze oorlog op een koopje te kunnen voeren, door het aantal troepen tot het voor een overwinning minimaal noodzakelijke te beperken. Dat was veel te weinig om vrede te stichten en te handhaven, als Amerikaanse troepen daartoe al in staat zouden kunnen zijn in het Midden-Oosten - iets waarvoor elke empirische evidentie ontbreekt. Zo gezien dwingt het Nederlandse vertrek in maart het Pentagon nog eens anderhalf bataljon eigen troepen te sturen, eenheden die de overbelaste Amerikaanse strijdkrachten niet gemakkelijk kunnen vrijmaken.

Er gaan dus alweer stemmen (VVD) en een stemmetje (minister Bot) op om het verblijf van een Nederlands militair detachement na maart nog eens te verlengen. Wie verwacht - als de verkiezingen in Irak al een minimaal open en eerlijk karakter dragen - dat daarna de voornaamste problemen voorbij zijn, is een wereldvreemdeling. Maar voortgezette Nederlandse deelname aan wat allang een gehate Amerikaanse bezetting is geworden, dient geen enkel doel. H.J. Schoo gaf indertijd in de Volkskrant een realpolitisch argument voor de Nederlandse deelname aan de 'coalitie' in Irak: het ging er niet om Irak te helpen, het ging erom Amerika te behagen. Dat argument verkeert in zijn tegendeel als het onvermijdelijke moment komt dat Nederland ermee ophoudt. 
Ook nu weer is van een heldere Nederlandse politiek inzake Irak, met een duidelijk doel en een grondige fundering, géén sprake. De Nederlandse troepen aldaar kunnen zich verder gaan oefenen op het 'We are here because we are here', uit de fameuze musical over de Eerste Wereldoorlog O what a lovely war.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Internationale Spectator
Datum verschijning
20-01-2005

« Terug naar het overzicht