Waarom werd Bush jr president?


Elsevier 22-01-2005

Oorspronkelijk trok het Witte Huis minder geld uit voor hulp aan de slachtoffers van de grote vloedgolf uit de Indische Oceaan dan was begroot voor de feestelijkheden bij de inauguratie van George W. Bush jr. ($35.000.000), ditmaal gekozen als president in plaats van benoemd. Inmiddels is dat veranderd onder druk van de wereldopinie, al blijft het een mooi voorbeeld van het ‘compassionate conservatism’ dat Bush jr ooit als zijn handelsmerk octrooieerde.

Er zijn inmiddels betere analyses over zijn (her)verkiezing beschikbaar dan de oppervlakkige onmiddellijk na 2 november vorig jaar. Enerzijds zou deze geen verklaring moeten behoeven. Zittende presidenten worden vrijwel altijd herkozen. In de laatste zeventig jaar lukte dat alleen Jimmy Carter (1980) en Bush sr (1992) niet. Bush jr lukte het wel, zij het met de kleinste marge van een Republikein in de afgelopen eeuw: 2%.
Aan de andere kant hebben de VS in tijden niet zo’n incompetente president gehad. De eerste sinds Herbert Hoover (1928-1932) onder wie de werkgelegenheid daalde, iemand die het record begrotingsoverschot van Bill Clinton veranderde in een record tekort door onberaden belastingverlagingen voor de rijken en zo de Amerikaanse economie afhankelijk maakte van buitenlandse financiers. Iemand die op valse voorwendsels een oorlog In Irak begon die op een fiasco is uitgelopen, terwijl de oorlog in Afghanistan eveneens voorduurt, met bin Laden nog altijd opvrije voeten.

De voornaamste verklaring die uit kiezersonderzoek naar voren komt, suggereert dat Bush jr er in de eerste plaats in is geslaagd zich voor te doen als een ‘oorlogspresident’, die daarom niet in de steek mocht worden gelaten, ook al was zijn beleid bij veel van degenen die op hem stemden niet populair.

Voorzover zij daar al kennis van hadden. Driekwart van de Bush-stemmers geloofde dat Irak over ‘massavernietigingswapens’ beschikte toen Bush zijn oorlog begon en dat het regeringsrapport van oktober 2004 dit had bevestigd, terwijl het omgekeerde het geval is. (Zie mijn artikel van 16 oktober 2004). Driekwart geloofde dat Saddam Hoessein achter de aanslagen van ‘9/11’ had gezeten, en dat de commissie die – tegen de zin van de president – was ingesteld om naar de aanslagen onderzoek te doen, dit ook had vastgesteld. De ‘9/11 commission’ bevond juist dat van zo’n verband geen sprake is geweest.

De meeste stemmers op Bush jr waren vóór het Internationaal Strafhof en meenden dat de president dat ook was, terwijl hij dit te vuur en te zwaard heeft bestreden, tot en met wat bekend staat als de ‘The Hague Invasion Act’, die erop neer komt dat de VS zich het recht voorbehouden om gewapenderhand van oorlogsmisdaden verdachte Amerikanen uit de Scheveningse strafgevangenis te bevrijden.

Zo’n discrepantie tussen feiten en meningen verwijst eerst naar het informatieniveau van Amerikaanse kiezers, en daarmee naar de Amerikaanse media. In Europa denken wij dan aan voorbeeldige kranten als de Washington Post en de New York Times. Maar de meeste Amerikanen lezen heel andere kranten en oriënteren zich vooral op tv, waarin serieuze politieke informatie plaats heeft gemaakt voor infotainment. 

Het falen van Amerikaanse media om burgers behoorlijk over politiek te informeren lijkt zo één (deel)verklaring van Bush’ overwinning. Maar een van de onderzoekers voert een alternatieve verklaring: Kiezers die Bush hadden geloofd met zijn verhaal over de ‘onmiddellijke dreiging’ van ‘Iraakse massavernietigingswapens’ en over de relatie tussen Irak en ‘9/11’, wilden informatie die dit weersprak niet geloven. Dat zou namelijk betekenen dat ze zich eerder vergist hadden. Het verschijnsel staat bekend als cognitieve dissonantie: als mensen geconfronteerd worden met gekoesterde opvattingen en daarna feiten die daarmee in strijd zijn, kiezen ze er meestal voor de laatste te ontkennen.

Deze presidentsverkiezingen hadden voor de VS hoge opkomst (ruim 60%). De Democraten slaagden erin acht miljoen burgers meer te laten stemmen dan in 2000. Maar de Republikeinen overtroffen hen met elf miljoen. Dat verschil was beslissend, hoewel John Kerry dankzij het bizarre Amerikaanse politieke stelsel op 20 januari president zou zijn geworden als in Ohio 60.000 stemmen op hem in plaats van op Bush jr zouden zijn uitgebracht.

Dat de Republikeinen drie miljoen stemmen meer mobiliseerden dan de Democraten wijst erop dat politieke partijen, ook in de Verenigde Staten al vele jaren ten dode opgeschreven, van doorslaggevend belang zijn bij verkiezingen.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
22-01-2005

« Terug naar het overzicht