Vreemd conservatisme

ONLANGS IS de Edmund Burke Stichting opgericht, 'een platform voor conservatieve gedachtevorming'. 'Het conservatieve moment is gekomen,' meldde een van de initiatiefnemers, Joshua Livestro, ietwat parmantig in NRC Handelsblad.

Zoals het hoort, loopt hij eerst de geschiedenis na. In de negentiende eeuw was het conservatisme een belangrijke politieke stroming in Nederland (dankzij het uiterst beperkte kiesrecht, denk ik). Maar tot de vorming van een levensvatbare conservatieve politieke partij kwam het nooit: de laatste conservatief verdween uit de Tweede Kamer in 1897 - niet toevallig, denk ik alweer - bij de uitbreiding van het kiesrecht. Sindsdien heeft het conservatisme, klaagt Livestro, geen duidelijke partijpolitieke verschijningsvorm. Er zijn conservatieven te vinden in VVD, CDA, Christenunie en SGP. Maar van gemeenschappelijk politiek conservatisme over partijpolitieke scheidslijnen heen is echter geen sprake.

Wat houdt dit conservatisme nu in? Niet niks: 'Het conservatisme is erop gericht de chaos in de wereld en in de mens te bestrijden en orde te scheppen waar geen orde is, of te handhaven waar die wel is.' Hierop past het commentaar van president De Gaulle, toen een van zijn ministers opgewonden uitriep: 'Weg met alle halvegaren en idioten': 'Een verstrekkend politiek program.'

Een welwillende uitleg van Livestro's omschrijving komt erop neer dat het conservatisme zich teweer wil stellen tegen de uitholling van traditionele instituties zoals gezin, kerk, vereniging, school, universiteit. Hij noemt in dit rijtje ook nog buurt, werk en prive-eigendom, door Burke al benoemd als society's little platoons. Wat zijn nu de krachten die in de huidige samenleving deze 'kerninstituties' bedreigen en uithollen? Vanzelfsprekend is dit de centrale vraag voor het conservatisme als politieke stroming. Conservatisme als stemming is een wijdverbreid sentiment, maar dit leidt niet zonder meer tot een specifieke politieke stellingname. Een kwart eeuw geleden schreef de filosoof Leslek Kolakowski in een kort en briljant essay waarom hij deels socialist, deels liberaal, deels conservatief was. Geen specifieke afwijking van hem, maar een vaak voorkomend kenmerk van zowel mensen als partijen.

De kwestie is dus waarin dit conservatisme zich politiek onderscheidt. Livestro is daarover even duidelijk als teleurstellend. De conservatieve agenda komt neer op de 'overstap van een welvaartsstaat naar een welvaartssamenleving'. Deze overstap blijft rijkelijk vaag, maar houdt in elk geval minder etatisme in en meer eigen verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld bij de sociale zekerheid. Die moet meer een kwestie van lokale verenigingen, liefdadigheid en kerken worden. Geen verzorgingsstaat, maar eigen verantwoordelijkheid - dat is de kern van het conservatieve program.

Dat klinkt fraai, maar gaat voorbij aan de maatschappelijke omstandigheden die de mogelijkheden om die eigen verantwoordelijkheid uit te oefenen beperken. Wie niets te zeggen heeft over de wijze waarop de samenleving opereert, komt niet verder dan de idee van individuele verantwoordelijkheid dat vrijheid en gelijkheid eruit bestaan dat zowel clochards als miljonairs onder de bruggen van Parijs kunnen slapen (Anatole France).

Hoewel Livestro ook 'de markt' als bedreiging van zijn kerninstituties opvoert, maakt hij in zijn conservatieve programma geen woord vuil aan de wijze waarop men daartegen zou moeten optreden. De staat, niet de markt, is de grote satan. In dit opzicht hebben de nieuwe conservatieven in Nederland geen slechte patroonheilige gekozen. Edmund Burke (1729-1797) geldt onbetwist als grondlegger van het conservatisme. Zijn reputatie berust op zijn Reflections on the Revolution in France (1790), het eerste pamflet tegen de niet lang daarvoor geboren idee dat de samenleving door welbewust politiek ingrijpen kon worden verbeterd.

Burkes boodschap luidt dat maatschappelijke veranderingen alleen geleidelijk, niet door politiek ingrijpen, tot stand kunnen komen, een standpunt dat in de kern door Karl Marx werd gedeeld. Beiden waren met deze slotsom overigens niet echt tevreden; een van mijn boeken (Het falen der nieuwlichters, 1981) gaf ik ietwat pesterig een citaat van Burke als opdracht mee: 'Voor de bestendiging van het kwaad volstaat het dat mensen van goede wil niets doen.'

Maar de Canadese geleerde Crawford Broderick MacPherson belichtte in zijn korte en kordate monografie over Burke (1980) de dubbelzinnigheid van diens politieke filosofie. Burkes verdediging van een traditionele en hierarchische (over sociale gelijkheid hoor je Livestro niet) sociale orde ging gepaard met een pleidooi voor een zuiver kapitalistische economie. MacPherson toonde aan dat in het toenmalige Engeland deze twee standpunten niet strijdig hoefden te zijn.

Ruim tweehonderd jaar later ligt dit anders. Niet de staat is de grote bedreiging van de traditionele instituties die de nieuwbakken conservatieven zo na aan het hart liggen. Het is de markt, of liever: het steeds minder door de staat gebreidelde kapitalisme. Daarover zwijgen zij.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
15-02-2001

« Terug naar het overzicht