Verkeerde strijdmacht


Elsevier 05-02-2005

Het oorspronkelijke oorlogsplan voorzag in een aanvalsmacht van 300.000 man, 200.000 minder dan waarmee tien jaar eerder de Eerste Golfoorlog was gewonnen. Onder druk van minister van Defensie Rumsfeld bracht Tommy Franks, de bevelhebber van Central Command, dit aantal eerst tot 165.000 terug, en later tot nog minder.

Rumsfeld was zijn ministerschap begonnen met het vaste voornemen de Amerikaanse strijdkrachten in een heel andere richting te organiseren dan de generaals en admiraals dat tot dan toe hadden gedaan. Geen grote massale legers meer, uitgerust met zwaar materieel als tanks en geschut, maar kleine flexibele eenheden, snel verplaatsbaar en uitgerust met geavanceerde communicatiemiddelen en wapens. Zulke eenheden zouden dankzij superieure technologie nauw kunnen samenwerken met vliegtuigen uitgerust met precisiewapens en met hoofdkwartieren duizenden kilometers verder weg, van waaruit onbemande vliegtuigjes met dodelijke bommen, of kruisvluchtwapens, naar hun doel kunnen worden geleid. Op deze wijze zou eindelijk wat sinds een aantal jaren bekend staat als RMA, de Revolution in Military Affairs, praktische gelding in oorlogvoering krijgen.

Donald Rumsfeld kreeg zijn zin. Een verhoudingsgewijs geringe Amerikaanse strijdmacht slaagde er binnen twee maanden in Irak te veroveren en de strijdkrachten van Saddam Hoessein te verslaan. En dat, overeenkomstig één belangrijke doelstelling bij RMA, met een minimum aan eigen verliezen. Maar de Israelisch-Nederlandse krijgskundige Martin van Creveld stelde al meteen na het zogenaamde einde van de oorlog op een lezing in Den Haag vast, dat uit deze veldtocht geen enkele militaire les viel te trekken, evenmin als uit het vertrappen van een muis door een olifant.

De Amerikaanse ‘overwinning’ in Irak werd behaald op een zwak leger in staat van ontbinding, dat zich op conventionele wijze teweer stelde. In het najaar van 2002, ver vóór officieel tot de oorlog werd besloten, vond in de Verenigde Staten een simulatie van de invasie van Irak plaats. Een gepensioneerde generaal van de Mariniers speelde de rol van de Iraakse opperbevelhebber. Tegenover de superieure Amerikaanse aanvalsmacht stelde hij asymmetrische oorlogvoering. Dat wil zeggen dat hij de ‘ Iraakse’ troepen niet inzette op de wijze die de Amerikanen wensten, maar juist op een manier waarmee ze niet uit te voeten konden. Zo gebruikte hij motorordonnansen in plaats van elektronische communicatie, zag hij af van statische en massale verdedigingslinies en dwong hij de aanvallers tot straatgevechten waarin hun technologisch overwicht niet tot gelding kon komen. De oefening werd voortijdig afgebroken omdat de Amerikanen te grote virtuele verliezen leden.

Maar lessen werden er door Rumsfeld niet uit getrokken en evenmin wilden hij en Franks onder ogen zien dat er veel meer troepen nodig waren om in Irak orde en rust te scheppen en te handhaven. Wat we nu al bijna twee jaar in Irak zien is asymmetrische oorlogvoering.

Talibanstrijders en aanhangers van Al Quaida zijn nog steeds actief in het Noordwesten van Pakistan en het aangrenzende deel van Afghanistan. Tussen de tien en twintigduizend man speciale Amerikaanse eenheden zijn daar nu al drie en een half jaar vergeefs op jacht naar Osama bin Laden. De Verenigde Staten geven meer uit aan defensie dan de vijftien volgende grote staten bij elkaar. Geen enkele andere staat komt ook maar in de buurt van de technologische kwaliteit van het Amerikaanse militaire apparaat. Niettemin zitten de Verenigde Staten al jaren vast in twee kleine oorlogen die ze niet winnen. 

Het lijkt er daarom op dat de Amerikaanse defensiepolitiek strijdkrachten en een militaire strategie heeft opgeleverd die ongeschikt en niet effectief zijn voor hedendaagse militaire conflicten. Deze conflicten hebben niet het karakter van klassieke oorlogen die dankzij de verworvenheden van RMA snel in het voordeel van de VS beslecht kunnen worden. Zowel op de Balkan als in het Midden-Oostent gaat het om operaties die vragen om grote hoeveelheden troepen die getraind zijn om ook als politie op te treden, vergelijkbaar met paramilitaire korpsen als Carabinieri of Marechaussee, die beschikken over lokale kennis en inlichtingen en over de bereidheid om zich aan te passen aan de maatschappelijke en culturele context waarin ze moeten opereren.

Het grote verschil tussen de wijze waarop Amerikaanse troepen in Irak optreden en die van Britten en Nederlanders is daarvan een veelzeggende illustratie.

Europa moet er daarom niet naar streven de militair-technologische achterstand ten opzichte van de Verenigde Staten weg te werken. Dat zou het inslaan van een doodlopende weg zijn. 

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
05-02-2005

« Terug naar het overzicht