Selectief


Elsevier, 11 februari 2006

Niemand piekert over humanitaire interventie in China vanwege kwestie-Tibet

In het Handvest van de Verenigde Naties (VN) komt het woord ‘oorlog’ niet voor. Gewapend optreden door een staat is alleen toegestaan als sprake is van zelfverdediging. De soevereiniteit van de staat is het fundament van het Handvest.

Dit fundament staat de laatste decennia ter discussie. Het wordt meer en meer onaanvaardbaar geacht dat soevereiniteit een dekmantel is voor het mishandelen en uitmoorden van de eigen bevolking. Op grond daarvan hebben er in de afgelopen jaren, al dan niet gelegitimeerd door de VN, verschillende militaire operaties in en tegen afzonderlijke staten plaatsgehad, zoals Bosnië, Kosovo en Irak. In het laatste geval doel ik op de feitelijke onttrekking van Saddam Hoesseins gezag over het Koerdische gebied na de Golfoorlog van 1991-1992. Dat gebeurde na de brute aanvallen van Iraakse troepen op de Koerdische burgerbevolking. Eerst intervenieerde een internationale troepenmacht, waarvan ook Nederland deel uitmaakte. Vervolgens proclameerden Amerika en Groot-Brittannië het gebied tot een ‘safe haven’ en hielden daarop toezicht met luchtpatrouilles. Daarmee werd Koerdistan in feite een onafhankelijke staat.

Met het beginsel van humanitaire interventie is niets mis. Het probleem zit in de toepassing ervan. Wie is gerechtigd om een staat in naam van de handhaving van mensenrechten binnen te vallen? Het simpele antwoord is dat zoiets gemandateerd moet zijn door de VN, dat wil zeggen de Veiligheidsraad. Maar niet alle leden van de Veiligheidsraad staan boven verdenking als het gaat om het respecteren van mensenrechten. 

De tweede vraag staat daar niet los van: tegen wie wordt er wel, en tegen wie wordt er niet opgetreden? Het lijdt geen twijfel dat de bevolking van Tibet sinds jaar en dag wordt onderdrukt, maar niemand piekert over een humanitaire interventie in de Volksrepubliek China. Zulke interventies worden alleen maar overwogen tegen naargeestige regimes die politiek zowel als militair makkelijk kunnen worden aangepakt.

Deze structurele ongelijkheid is één reden om terughoudend te zijn bij humanitaire interventies. Een tweede is dat er overweldigende en onbetwistbare redenen voor zo’n interventie moeten bestaan, zodat deze niet dienst doet als verhulling van heel andere belangen. Dan nog valt het op hoe selectief er met humanitaire interventies wordt omgesprongen. Het gruwelijkste voorbeeld is natuurlijk het niet-ingrijpen in de genocide van 1994 in Rwanda. Ruim een half miljoen inwoners, voornamelijk Tutsi’s, werden toen uitgemoord door Hutu’s. De kleine VN-vredesmacht mocht niets doen en werd uiteindelijk teruggetrokken. 

Volgens de toenmalige VN-commandant, generaal Romeo Dallaire, had de moordpartij in de kiem kunnen worden gesmoord als hij meer troepen en een ruimer mandaat had gekregen. Maar daartoe was de Veiligheidsraad – lees de permanente leden – niet bereid.
In het westen van Sudan, Darfur, verjagen, vermoorden en verkrachten met stille steun van de regering in Khartoem zogenoemde Janjaweed-milities de bewoners. Het is geen religieus conflict. Daders en slachtoffers zijn beiden moslims. Eerder gaat het om de tegenstelling tussen stammen die de grond bewerken, en de lichter gekleurde, veehoudende en nomadische, Arabische clans waaruit de Janjaweed worden gerekruteerd. 

De Sudanese regering heeft van deze sluimerende tegenstelling gebruik gemaakt om een programma van uitroeiing in het meest achtergestelde gebied van dit land uit te voeren. De teller staat nu op circa tweehonderdduizend doden en twee miljoen vluchtelingen. 

Het Amerikaanse Congres heeft in 2004 de gang van zaken in Darfur als genocide bestempeld, maar de Verenigde Staten beperken zich tot het sturen van humanitaire hulp. De VN komen ook niet veel verder, want China, een groot importeur van olie uit Sudan, beschermt de Sudanese regering in de Veiligheidsraad. De troepen van de Afrikaanse Unie in het gebied zijn te zwak om veel uit te kunnen richten. NAVO en EU doen er iets aan bevoorrading. Jan Pronk, de speciale vertegenwoordiger van de VN, staat goeddeels machteloos. Het moorden gaat onverminderd door.

Geen sterker voorbeeld van de noodzaak van humanitaire interventie dan dit. Te meer, omdat die even beperkt als effectief kan zijn. Volgens deskundigen zou een vliegverbod boven Darfur, gecontroleerd door NAVO- of EU-vliegtuigen vanuit Tsjaad, al een forse stap in de goede richting zijn. Het zou een prachtige mogelijkheid zijn de pretentie van een Europees buitenlands beleid inhoud te geven.


Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
11-02-2006

« Terug naar het overzicht