Republikeinse helden

Opgenomen in: Geschriften van een intellectuele glazenwasser.

 

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden is één van de merkwaardigste politieke constructies van de moderne tijd. Twee eeuwen lang vormde zij een verbazingwekkende uitzondering in het vroege Europese statenstelsel. Zij was niet de enige republiek in het tijdvak van zogenaamde absolute monarchieën. Aan de andere kant van wat in ondernemerskringen tegenwoordig ‘de gouden banaan’ heet, de in de late Middeleeuwen ontstane stedelijke zone van Noord-Italië tot en met de Lage Landen en Zuid-Engeland, lag immers een andere moerasmogendheid, Venetië, die, net als de Republiek, dankzij een combinatie van rijkdom en een gunstige geostrategische ligging, eveneens  tot 1795 wist te overleven. Maar de Serenissima verkeerde al vanaf het begin van de zestiende eeuw in een staat van even onverbiddelijke als geleidelijke economische neergang, nadat zij het monopolie op de handel met het Oosten verloren had zien gaan, door de opmars van het Osmaanse Rijk evenzeer als door de ontdekking van overzeese routes naar de Indiën. Daarnaast wisten zich in deze eeuwen enkele kleinere republieken en ‘vrije steden’ in Europa als min of meer onafhankelijke politieke eenheden te handhaven, zoals Ragusa (Dubrovnik).

            De Republiek mocht dan gebouwd zijn uit elementen van een ’middeleeuws constitutionalisme’, als republiek ontstond zij pas veel later, tegen het einde van de zestiende eeuw, om in de eeuw daarna uit te groeien tot de hegemoniale mogendheid van de jonge kapitalistische wereldeconomie.

            ‘Middeleeuws constitutionalisme’ dient hier als verzamelnaam voor al die contracten,  octrooien, privileges en charters waarin de verhoudingen tussen, en bevoegdheden van steden, standen, koningen, adel, kloosters, en dergelijke waren vastgelegd. (Ik ontleen de term aan Brian Downing, die haar introduceerde in zijn The Military Revolution and Political Change. Origins of Democracy and Autocracy in Early Modern Europe, Princeton,PrincetonUniversity Press, 1992.) De Magna Charta is het beroemdste voorbeeld van zo’n document, maar het is lang niet zo uitzonderlijk als meestal voorgesteld. In het middeleeuwse Rusland wist Novgorod zich een tijdlang te handhaven als ‘vrije stad’ op basis van dit ‘constitutionalisme’, lid van de Hanze zelfs, voordat Ivan III daar gewelddadig een eind aan maakte.

            Dit middeleeuws constitutionalisme was de voornaamste politiek-juridische barrière bij de vorming van dynastieke staten, want het beperkte de mogelijkheden van de vorst om naar believen oorlog te voeren. Vandaar dat de eerste fase van staatsvorming in Europa ten dele neerkomst op pogingen van vorsten (of zij die dat willen worden) om een eind aan dit constitutionalisme te maken. Het lukte niet overal. De spreekwoordelijke Poolse landdag stond de vorming van een dynastiek Polen in de weg, dankzij het instituut van het ‘liberum votum’ waarmee elk van de ongeveer zeven duizend leden een besluit kon torpederen; en uiteindelijk verdween de Poolse Republiek – met zijn niet erfelijk koningschap – aan het eind van de achttiende eeuw van de politieke landkaart. De Engelse Burgeroorlog liep uiteindelijk uit op een compromis tussen koning en Parlement, de  ‘Glorious Revolution’ (1689). Deze kwam neer op de vorming van de eerste parlementaire monarchie in Europa.

            De Spaanse koning slaagde er niet in het middeleeuws constitutionalisme in de Nederlanden ten gunste van zijn machtspositie uit te schakelen. In 1581 verklaarden de Staten-Generaal hem vervallen ‘van zijn heerschappij, jurisdictie en erfelijke aanspraken op deze landen’. (Zie de fraaie uitgave van dit document, Plakkaat van Verlatinge. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door M.E.H.N. Mout, Groningen, Historische Uitgeverij, 2006). Maar dit hield geenzins in de proclamatie van een republiek. Daarvoor bestond in de Staten-Generaal helemaal geen steun. In feite was de soevereiniteit toen al overgedragen, aan de hertog van Anjou. Republieken waren relieken uit het verleden, voorzover ze nog bestonden; deze staatsvorm ab novo invoeren paste niet in het toenmalige politieke denken.  Maar het werd niets met Anjou, en toen het zoeken naar een andere soeverein in de jaren tachtig niets opleverde, kwam de Republiek tot stand bij gebrek aan beter. Zo werd deze de eerste de eerste moderne republiek, pas twee eeuwen later gevolgd door de Amerikaanse.

            De nieuwe republiek kende echter een merkwaardig Fremdkörper: het ambt van stadhouder, die per gewest, of in meer gewesten gelijktijdig,  de niet meer bestaande soeverein vertegenwoordigde, waarbij de stadhouders onveranderlijk afkomstig waren uit het Huis van Oranje, dat wil zeggen, de familie van Willem van Oranje.

            De geschiedenis van de Republiek is ook de geschiedenis van stadhouders die zich in meerdere of mindere mate niet bij deze ambtelijke positie neer wensten te leggen, streefden naar uitbreiding van macht en bevoegdheden, maar er ook alles aan deden van het stadhouderschap een erfelijke functie te maken. Uiteindelijk doel was de ‘normalisering’ van de Republiek, dat wil zeggen haar metamorfose  in een dynastieke monarchie.

            De twee grootste staatslieden uit de geschiedenis van de Republiek zijn daarvan op gruwelijke wijze het slachtoffer geworden en het is verheugend dat aan beide vorig jaar een nieuwe biografie is gewijd. De eerste is die welke Ben Knapen aan Johan van Oldenbarneveldt heeft gewijd, die als geen ander de vorming en handhaving van de jonge Republiek heeft bestierd in zijn lange leven – ‘XXXIII jaren twee maenden ende vijff dagen’, meldde de resolutie van de Staten van Holland op 13 mei 1619 -  om aan het eind daarvan in een conflict van evenzeer politieke als religieuze aard verwikkeld te raken met degene met wie hij zo lang eendrachtig had samengewerkt, de stadhouder, prins Maurits; een conflict dat uitliep op zijn terechtstelling na een showproces waarvan het vonnis van te voren vast stond. Hij heeft het Binnenhof nooit meer verlaten, na daar op 29 augustus 1618 genodigd te zijn voor een onderhoud met de stadhouder . Op 13 mei 1619 beklom de 72-jarige moeizaam het daar opgerichte schavot, steunend op een stok, waaraan Vondels deze nog altijd roerende regels wijdde:

            ‘Mijn wens behoede u onverrot

            O stok en stut, die, geen verrader

            Maar ‘s vrijdoms stut en Hollands vader

            Gestut hebt, op dat wreed schavot’

Ik betwijfel of elk schoolkind deze regels nog kent, zoals ik op een website zag beweerd. Op mijn ervaring aan universiteiten afgaande,  lijkt het waarschijnlijker dat het merendeel van de hedendaagse scholieren van Vondel, noch van Oldenbarneveldt de naam zelfs maar kent.

            Aan Knapens biografie ( De man en zijn staat. Johan van Oldenbarneveldt, 1547-1619, Amsterdam, Bert Bakker) ben ik echter nog niet toegekomen, misschien ook wel uit een zekere schroom ten opzichte van zijn voorganger, Jan den Tex. Is het werkelijk mogelijk diens monumentale, vijfdelige, tussen 1960 en 1972 verschenen, biografie te overtreffen, of in ieder geval te evenaren? Of zelfs maar de een eendelige en uiterst leesbare samenvatting – Den Haag, Martinus Nijhoff - die de auteur in 1980, zelf de tachtig al gepasseerd, uitbracht?

            Vorig jaar verscheen ook Het einde van Johan van Oldenbarneveldt. Het is het verhaal dat zijn knecht Jan Francken, die Oldenbarneveldt in zijn gevangenschap bijstond, optekende over de periode van 29 augustus 1618, de arrestatie, tot en met 13 mei 1619, de terechtstelling, , gebaseerd op aantekeningen die Francken naar buiten wist te smokkelen, ‘hertaald’ door Thomas Rosenboom, en toegelicht door René van Stipriaan (Amsterdam – Atheneum- Polak & Van Gennep). Het is een verhaal dat door zijn eenvoud en directheid de lezer bij de keel grijpt, over een man van wie het in de eerder geciteerde resolutie  van de Staten van Holland heet dat hij was:

            ‘Een man van grooten bedrijve, besoigne

            Memorie ende directie. Jae singulier in alles.’

Een jaar of tien geleden werden op drie achtereenvolgende zondagochtenden (als ik het mij goed herinner) in de Hofstad – een begrip dat toen nog geen associatie met islamitische terroristen opriep – lezingen gehouden over ‘Haagse Helden’.  Johan van Oldenbarneveldt,  Johan de Witt en Pieter Jelles Troelstra. Arie van der Zwan sprak over de laatste, en herinnerde aan de weerstand indertijd van omwonenden tegen de plaatsing van het standbeeld van Troelstra in het Westbroekpark. Gevreesd werd dat dit zou leiden tot een daling van de huizenprijzen in de buurt.

            Hij zei ook, wat ik vanaf het moment dat ik in Den Haag kwam te wonen precies zo gevoeld heb, dat er een gevoel van woede door hem heen ging, elke keer als hij langs het standbeeld van Johan de Wit op de Plaats fietste Dit standbeeld staat tien meter rechts verwijderd van de Gevangenpoort, tien meter links van de woning  van Johan de Witt. Uit deze Gevangenpoort zijn de gebroeders De Witt op 20 augustus 1672door wat zeer terecht ‘het gepeupel’ is genoemd  weggesleurd om op een gruwelijke manier vermoord te worden. Het huis van Johan de Witt is tegenwoordig een regeringsgebouw waar buitenlandse gasten worden onthaald. De moord op de gebroeders De Witt is niet georkestreerd door de kort daarvoor benoemde stadhouder Willem III. Wel heeft deze de aanstichters van de moord met een jaargeld beloond, een schanddaad waarover zijn erfgenamen, tot wie iedereen,  in strijd met normale genealogische regels, de huidige vorstin rekent, nooit zelfs maar spijt hebben betuigd.

            Dat het nieuwe Landing Platform Dock van de Koninklijke Marine ‘Johan de Witt’ gaat heten, een breuk met de gewoonte grote marineschepen naar zeehelden of steden te noemen, kan moeilijk als zo’n spijtbetuiging worden beschouwd. Eerder is het omgekeerde het geval. Naar het schijnt heeft de marine de koningin gepolst met de vraag of zo’n naamgeving bij haar niet op bezwaar zou stuiten. Gelukkig niet! Misschien heeft de naamgeving er ook wel mee te maken, dat na de voorgaande LPD-schepen, HMS Amsterdam en HMS Rotterdam, een HMS ’s-Gravenhage tot een internationaal onmogelijke naam zou leiden.

            Maar de naamgeving is daarzonder volstrekt gerechtvaardigd. Johan de Witt was verantwoordelijk voor de oprichting van het Korps Mariniers. Zijn doorslaggevende bemoeienissen met de  uitrusting en strategie van de Staatse vloot leidden niet alleen tot de succesvolle aanval op de thuishaven van de Engelse vloot (Chatham) die een eind maakte aan de Tweede Engelse Oorlog, 1667. Tot tweemaal toe dwong hij ook de vloot tot uitvaren door in eigen persoon de uitvaartgeulen bij de Waddeneilanden te peilen die volgens bevelvoerende vlootvoogden een vertrek onmogelijk zouden maken. Beide keren toonde De Witt hun ongelijk daadwerkelijk aan.

            Dit wordt uiteengezet in de prachtige biografie die Luc Panhuysen wijdde aan de gebroeders De Witt. Een hoogstnoodzakelijke biografie. De vorige in de Nederlandse taal verscheen in 1915, van de hand van Japikse, archivaris van het Koninklijk Huisarchief. In 1978 publiceerde H. Rowen zijn Johan de Witt., Grand Pensionary of Holland, 1625-1672 (Princeton, Princeton University Press), een boek dat niet vertaald is en hier alleen aandacht van vakbroeders kreeg. Panhuysen beschrijft het leven van deze twee regenten in eigentijdse bewoordingen, zonder concessies te doen aan waar het om gaat: de wijze waarop twee zonen uit een geslacht van Dordtse regenten de zaak van de Republiek hebben proberen te dienen, de wijze waarop ze daarop zijn voorbereid en de conceptie van de Ware Vrijheid die zij probeerden te realiseren. Dat liep in 1672 zo treurig af, ik kan er niets aan doen,  dat ik de tranen in de ogen kreeg bij het lezing van het laatste hoofdstuk. Onverlet blijft echter dat de argumentaties die Johan de Witt tegen het eenhoofdig bestuur een grote actuele betekenis hebben, en dat zijn leven eveneens een actueel model vormt voor wie zich langer dan vier jaar aan de publieke zaak wil wijden.

 

De Republikein, 3 september 2006.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
De Republikein
Datum verschijning
03-09-2006

« Terug naar het overzicht