Rechtvaardigheid


Elsevier 03-04-2004

Is vrede mogelijk zonder rechtvaardigheid? Het is een even oude als fundamentele vraag, die vorige week centraal stond op de juiste plaats, het Vredespaleis in Den Haag. De vraag kan geherformuleerd worden tot deze: ‘is artikel 2.1 van het Handvest van de Verenigde Naties onaantastbaar?’ Dat artikel proclameert de formele gelijkheid van staten en hun soevereiniteit, dat wil zeggen: dat de ene staat zich niet mag bemoeien van de gang van zaken in een andere staat.

          Dat beginsel is niet uitgevonden toen de Verenigde Naties in 1945 werden opgericht, maar dateert van 1648, toen in Osnabrück en Münster vredesverdragen een eind maakten aan de Dertigjarige en de Tachtigjarige Oorlog. De toen geproclameerde soevereiniteit van staten was het resultaat van honderdvijftig jaar bijna onafgebroken oorlogvoering in Europa en van de lering die men daaruit had getrokken: dat staatssoevereiniteit uiteindelijk viel te prefereren boven een situatie waarin ieder zich om religieuze, ideologische of economische redenen gewapenderhand kon gaan mengen in de binnenlandse politiek van een ander land.

          De redenen die toen golden voor het eerbiedigen van de soevereiniteit van staten gelden vandaag de dag nog steeds. Daarzonder zou de onzekerheid en onveiligheid in de wereld vele malen groter zijn dan nu al het geval is. In het Handvest van de Verenigde Naties komt het woord ‘oorlog’ dan ook niet voor en is alleen in geval van agressie tegen een lidstaat of een andere, door de Veiligheidsraad vastgestelde, bedreiging van vrede het gebruik van militair geweld toegestaan.

          Tegen deze gang van zaken wordt bezwaar gemaakt, op grond van het argument dat vrede in dit stelsel niet hetzelfde is als een rechtvaardige orde. Vooral het gebruik van geweld op grote schaal tegen een eigen bevolking wordt de laatste jaren steeds vaker aangevoerd als een legitieme grond om de soevereiniteit van zo’n staat te negeren, zoals een paar jaar geleden met betrekking tot Kosovo, staatsrechtelijk een deel van Servië, is gebeurd. ‘Rechtvaardigheid’ wordt zo in stelling gebracht tegen vrede. Soms wordt ook wel het onderscheid gemaakt tussen ‘negatieve vrede’ – de afwezigheid van oorlog – en ‘positieve vrede’, een rechtvaardige wereldorde.

          Het zijn geen onzinnige noties, wie zich nog voor ogen weet te halen wat er in de jaren negentig in Bosnië en Rwanda is gebeurd. Maar wie ‘humanitaire interventie’ als grond gebruikt om zich met de binnenlandse politiek van andere staten te bemoeien, opent daarmee een doos van Pandora, met daarin in ieder geval het weer accepteren van oorlogvoering als een geschikt instrument van politiek.

          Het begint er al mee wie uitmaakt of er sprake is van een zodanige humanitaire ramp, dat gewapend optreden daartegen toelaatbaar is. In de huidige internationale orde zou het voor de hand liggen die beslissing aan de Veiligheidsraad over te laten. Maar dat zou staten die daarvan lid zijn boven artikel 2.1 plaatsen, het artikel dat de gelijkheid en soevereiniteit van alle staten vastlegt. Zelfs als er internationale overeenstemming zou bestaan over de gronden voor humanitaire interventie, dan nog zou het niet mogelijk zijn deze eerlijk en systematisch toe te passen. De Volksrepubliek China zal nooit aan een humanitaire interventie worden onderworpen, wat deze in Tibet ook aanricht. Alleen kleine en zwakke staten zullen de toorn van de ‘internationale gemeenschap’ te duchten hebben als ze hun eigen bevolking te lijf gaan, en zelfs dan nog niet altijd. De ‘internationale gemeenschap’ keek de andere kant uit toen ze, nota bene door de bevelhebber van de veel te kleine VN-macht ter plaatse, werd gewaarschuwd voor het bloedbad dat in Rwanda werd voorbereid. Ze greep pas na vijf jaar ‘etnische zuiveringen’ in in voormalig Joegoslavië.

          Daarom getuigt het van wijsheid als buitengewoon terughoudend wordt omgegaan met de eis dat op basis van het streven naar rechtvaardigheid ergens ‘humanitair’ moet worden ingegrepen. Het is allesbehalve denkbeeldig dat ‘humanitaire interventie’ dienst doet als vermomming om wegens andere redenen oorlog te gaan voeren. Niemand anders dan Tony Blair waarschuwde daar twee weken geleden tegen, hoewel hij als geen andere politicus van deze tijd een principieel voorstander van zulke interventies is. Maar hij wees beslist het argument af dat de oorlog tegen Irak als zo’n humanitaire interventie kon worden beschouwd, zoals wel wordt gedaan nu de casus belli, de ‘massavernietigingswapens’ van Saddam Hoessein, niet blijken te bestaan.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
03-04-2004

« Terug naar het overzicht