PAARS MONSTERVERBOND

Zoals algemeen verwacht heeft Tony Blair verkiezingen voor het Lagerhuis uitgeschreven, voor vijf mei. Het is een van de prerogatieven van een Britse eerste minister. Zijn zittingsduur is maximaal vijf jaar, maar hij kan op elk moment dat hij dat wil verkiezingen laten houden.
Voorlopig is de verwachting dat Labour opnieuw zal winnen. Labour, niet Blair. Hoewel journalisten en politici graag willen geloven dat politieke keuzen tegenwoordig gemaakt worden vanwege de aantrekkelijkheid van personen, wijst onderzoek steevast anders uit. De mammoetwinst van Labour in 1997 kan maar voor een gering deel op het conto van Blair worden geschreven. En in 2001 won Labour, opnieuw met Blair als aanvoerder, maar met 623670 stemmen minder en bij een veel lagere opkomst (59,38% tegen 71,47%).

Blair blijft voorlopig de gedoodverfde winnaar, vooral omdat de Conservatieven er maar niet in slagen een geloofwaardig politiek alternatief te presenteren. In eigen partij en onder eigen kiezers wordt Blair gewantrouwd, vanwege zijn leugenachtige optreden in de oorlog tegen Irak.. De door hem in schrille bewoordingen voorgestelde dreiging van Iraakse massavernietigingswapens bleek een verzinsel. Een paar weken geleden kwam aan het daglicht dat de juridische legitimatie waarop Blair zich had beroepen om de Britse deelname aan de oorlog te rechtvaardigen niets anders was dan de samenvatting van een niet bestaand stuk.

Groot-Brittannië heeft geen ‘twee-partijen-stelsel’ zoals sommigen menen. Er zijn ook nog de Liberaal-Democraten, die inmiddels Labour links zijn gepasseerd. In het Lagerhuis zitten 52 Liberaal-Democraten. Dat is 7,9% van de zetels, terwijl de partij 18.3% van de uitgebrachte stemmen kreeg. In een stelsel van evenredige vertegenwoordiging zouden het er veel meer zijn geweest. Dan zou ook de angst dat een stem aan de derde partij verloren gaat niet op kunnen treden.

Het Britse kiesstelsel leidt er meestal toe dat op de avond van de verkiezingen een nieuwe regering aan kan treden, die van de grootste partij in het Lagerhuis. Het bewerkstelligt ook dat kleinere partijen niet of nauwelijks vertegenwoordigd worden. De prijs die daarvoor in democratisch opzicht betaald wordt is hoog. Na de Tweede Wereldoorlog heeft geen enkele Britse regering kunnen steunen op een meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Margaret Thatcher bij voorbeeld, drie keer premier, was dat op nooit meer dan maximaal op basis van 43,9% van de kiezers.

De werking van dit systeem is op den duur rampzalig. Robin Cook, die uit protest tegen de Irak-politiek van Tony Bliar aftrad als minister, stelde in zijn terugblik, The Point of Departure, verwonderd vast dat in het Lagerhuis niemand zit die door een meerderheid van de kiezers in zijn of haar kiesdistrict is gekozen.Als er niets meer te kiezen valt, blijven de kiezers thuis. Dat overkwam Blair bij de vorige verkiezingen, toen de opkomst stokte bij 59,4%. 

Bij de verkiezingen in november, die onder andere over een nieuwe president gingen, was de opkomst in de VS ruim 60%. Dit werd daar allerwegen gevierd als een bijzondere prestatie. Al ruim veertig jaar daalt de opkomst bij presidentsverkiezingen. Iets meer dan 50% is allang heel normaal. In ons land zou een opkomst van 60% bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer zonder twijfel aanleiding zijn om te spreken van een crisis van het politieke stelsel.

Bij de tweejaarlijkse verkiezingen voor de Amerikaanse volksvertegenwoordiging, het Huis van Afgevaardigden, ligt de opkomst nauwelijks boven de 30% als ze niet samenvallen met die van een president. Net als het Verenigd Koninkrijk kennen ook de Verenigde Staten een districtenstelsel. De resultaten van zo’n stelsel zijn grotendeels afhankelijk van de geografische indeling van kiesdistricten. In de VS wordt dat niet overgelaten aan bureaucraten, maar maken gekozen volksvertegenwoordigers dat zelf uit. Met als uitkomst dat bij de verkiezingen van november jongstleden 98,5% van de leden van het Huis herkozen werden. In dit geval moet men de thuijsblijvers gelijk geven.

Waarom deze twee verwijzingen naar een ‘meerderheidsstelsel’ (eigenlijk dus stelsels waar de minderheid aan de macht is)? Dat is omdat de fractieleiders van PvdA en VVD, Van Aartsen en Bos, al een tijdlang ongegeneerd pleiten – gelukkig buiten hun partijen om – voor een wijziging van ons politieke stelsel in de Brits-Amerikaanse richting. De eensgezindheid van deze twee voormalige paarse bewindslieden beschouw ik als een bedreiging van de vertegenwoordigende democratie. 

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
16-04-2005

« Terug naar het overzicht