Onbekommerd op weg naar de hel; Geschiedenis Negentig jaar Grote Oorlog


De Eerste Wereldoorlog heeft diepe sporen in het politieke landschap getrokken. Het debat over het waarom van de oorlog en de gevolgen ervan is actueler dan ooit.Negentig jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is het debat over de achtergronden en oorzaken ervan nog steeds in volle gang. Dat is niet verwonderlijk. De Eerste Wereldoorlog is politiek bepalend geweest voor de eeuw die daarna kwam. Zowel de Sovjet-Unie als het Derde Rijk is er bijvoorbeeld rechtstreeks het gevolg van geweest. Net als de hedendaagse constellatie van het Midden-Oosten en de Balkan. De huidige politieke grenzen op de Balkan zijn bij de vredesverdragen van 1919-1920 getrokken, evenals die van de toen gecreeerde Arabische staten, terwijl de Balfour-verklaring van 1917 zowel aan de latere stichting van Israel ten grondslag ligt als aan het Israelisch-Palestijnse conflict.

Dit debat heeft van meet af aan nooit alleen maar een historisch-wetenschappelijk karakter gedragen. Steeds ging het ook om de politieke verantwoordelijkheid voor het uitbreken van de oorlog, zeker nadat deze in het vredesverdrag van Versailles was toegeschreven aan Duitsland.

De eerste analyse van deze kwestie is Wie der Weltkrieg entstand (1919) van Karl Kautsky. Kautsky baseerde zich op de bronnenpublicatie die hij in opdracht van de eerste naoorlogse Duitse regering had samengesteld. Zijn conclusie luidde dat de Duitse leiders in 1914 moedwillig het risico van een wereldoorlog hadden genomen en daarbij het Duitse volk opzettelijk hadden belogen.

Het verdrag van Versailles maakte het aanvaarden van deze these in Duitsland onmogelijk. Van een breuk tussen het Wilhelminische Duitsland en de Weimarrepubliek kon geen sprake zijn en al helemaal niet van Duitse schuld. Een speciale (en geheime) Zentralstelle fur die Kriegsschuldfrage in het ministerie van Buitenlandse Zaken propageerde jarenlang met ongehoord succes de lezing dat Duitsland in 1914 slachtoffer was geweest van Russische agressie. Kautsky's boek raakte in vergetelheid. Toch heeft de analyse van 'de vergeten marxist' de tand des tijds beter doorstaan dan alle andere uit de eerste jaren na de oorlog.

In de jaren twintig kwam het internationaal tot een zekere consensus: het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was niemands schuld. Het was een verkeersongeluk geweest, 'we all slithered into it', zoals Lloyd George het in zijn oorlogsherinneringen formuleerde. Het magistrale werk van Luigi Albertini, die in het interbellum als enige objectief de documenten met betrekking tot het uitbreken van de oorlog verzamelde en uitgaf, bleef zelfs na de vertaling in het Engels (1957) lange tijd veronachtzaamd. De grote klap kwam daardoor, vooral in Duitsland, met de publicatie van Fritz Fischers Griff nach der Weltmacht in 1961. Hij poneerde op basis van nieuw bronnenmateriaal dat Duitsland in 1914 welbewust een wereldoorlog was begonnen. Zijn these blijft omstreden, maar de oude consensus was voorgoed voorbij, ook al omdat sindsdien veel meer officiele en persoonlijke archieven open zijn gegaan.

De periode tussen de moord op de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger Franz Ferdinand en zijn echtgenote op 28 juni 1914 in Sarajevo, en de eerste oorlogsverklaring, die van Duitsland aan Rusland, op 1 augustus, staat bekend als de 'Julicrisis'. Drie van die vijf weken was echter van een crisis niets te bespeuren. Pas met het Oostenrijks-Hongaarse 'ultimatum' van 23 juli aan Servie vernamen de burgers van Europa dat zich omineuze politieke ontwikkelingen voordeden. Wenen stelde in dat document Servie voor de dubbele moord verantwoordelijk en eiste van Belgrado verregaande concessies, met de bedoeling dat deze geweigerd zouden worden, zodat Oostenrijk-Hongarije de rekening met militaire middelen kon gaan vereffenen.

Clive Pontings vorig jaar verschenen boek beperkt zich tot de dertien dagen tussen de overhandiging van het 'ultimatum' en het uitbreken van de oorlog. Het is een even leesbaar als overzichtelijk relaas, maar het slaat de plank volkomen mis, waar Ponting de primaire verantwoordelijkheid voor het uitbreken van de oorlog niet legt bij Duitsland, maar bij, achtereenvolgens, Servie, Oostenrijk-Hongarije en Rusland. Hij verwart daarmee actie en reactie. De moord op Franz Ferdinand werd georganiseerd door een genootschap met vertakkingen in de Servische krijgsmacht en overheid. Maar de Servische regering stond daar buiten en was, na de voorafgaande Balkanoorlogen, allerminst uit op een nieuwe. Oostenrijk-Hongarije, en vooral een kongsi in het ministerie van Buitenlandse Zaken, zocht al langer een voorwendsel om militair met Servie af te rekenen. Het wist dat rugdekking van Duitsland noodzakelijk was, maar nam welbewust het risico van een veel verder gaande krijg. Die was het echter nooit op eigen houtje begonnen. Rusland daarentegen was helemaal niet uit op oorlog, maar reageerde slechts, tamelijk vertraagd en verward, op de voorgenomen Oostenrijks-Hongaarse agressie tegen Servie, teneinde Wenen daarvan te weerhouden.

Hoe overzichtelijk en leesbaar Pontings relaas ook is, in zijn conclusie zit hij er daarom naast. In zijn literatuuroverzicht mist men zowel Keith Wilsons Decisions for War (1995) als Angela Mombauers biografie (2001) van veldmaarschalk Helmuth von Moltke, chef van de Duitse generale staf. De teneur van beide kan worden samengevat in dit citaat uit een brief van 1915, van de inmiddels terzijde geschoven Moltke: 'Het is vreselijk tot nietsdoen te zijn veroordeeld in een oorlog die ik heb voorbereid en ben begonnen.'

David Fromkins Europe's Last Summer is een voor een breed publiek geschreven overzicht van de achtergronden die tot de Julicrisis leidden en van het verloop van die crisis zelf. Tegelijkertijd schemert door zijn ogenschijnlijk conventionele verhaal een grondige kennis door van de recente historiografie. Dit maakt hem tot een betere gids dan Ponting.

Jammer genoeg houdt Fromkin de aangename verteltrant van de eerste tweehonderd bladzijden niet vol als hij bij de allerlaatste dagen van de Julicrisis is beland. Dan beperkt hij zich tot een beknopte opsomming van de besluiten die in de hoofdsteden van Europa werden genomen. Zodoende mist men bijvoorbeeld de vermelding van het fameuze gesprek tussen de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Viviani, en de Duitse ambassadeur in Parijs, Schoen, die hem op 1 augustus verzocht om een antwoord van de Franse regering op de demarche uit Berlijn. Duitsland had daarin geeist dat Frankrijk zich neutraal zou verklaren in een Duits-Russische oorlog. Om te garanderen dat het dat zeker niet zou doen, werd in de demarche verlangd dat de historische vestingen Toul en Verdun voor de duur van de oorlog aan Duitsland zouden worden overgeleverd. Aldus hoopte Berlijn Frankrijk tot een oorlogsverklaring te provoceren, die van Duitsland de aangevallen partij zou maken. Maar Viviani weigerde in deze val te stappen, en liet weten 'dat Frankrijk overeenkomstig zijn belangen zou handelen'.

De wat gehaaste afhandeling van de laatste fase van de Julicrisis maakt Fromkin meer dan goed in het afrondende deel van zijn boek, waarin hij de grote vragen analytisch beantwoord. Een van zijn tegendraadse bevindingen is dat de moord op Franz Ferdinand meer was dan louter aanleiding. Met de uiterst impopulaire aartshertog verdween ook de enige man van het Oostenrijks-Hongaarse toneel die de al voor zijn dood beoogde oorlog tegen Servie tegen had kunnen houden. Evenzo mocht keizer Wilhelm II officiele documenten graag voorzien van agressieve aantekeningen (over Servie, na de moord: 'Stevig op het gespuis trappen!'), maar was hij in alle voorgaande crises toch de eerste geweest die voor oorlog terug was gedeinsd. Ook nu weer, na het Servische antwoord op het ultimatum, achtte hij een oorlog niet langer nodig en gerechtvaardigd. Deze keer werd hij echter buitenspel gezet door de grote generale staf onder leiding van Moltke, die allang zocht naar een geschikte aanleiding om een preventieve oorlog tegen Rusland en Frankrijk te beginnen, voor 'de correlatie van krachten' zich definitief ten nadele van Duitsland had gewijzigd.

Zo'n preventieve oorlog was alleen mogelijk onder een aantal gunstige voorwaarden. Oostenrijk-Hongarije moest eraan meedoen, om tijdens de aanval op Frankrijk het Russische leger te binden. De oorlog moest bovendien voorgesteld kunnen worden als een veroorzaakt door Russische agressie, omdat de Duitse bevolking, vooral de sociaal-democraten die bij de laatste verkiezingen veruit de grootste partij waren geworden, zich tegen een Duitse aanvalsoorlog zou keren.

Fromkin concludeert daarom dat de Julicrisis feitelijk om twee mogelijke oorlogen draaide: een Oostenrijks-Hongaarse om met Servie af te rekenen en een Duitse tegen Rusland - en Frankrijk. De eerste leidde niet tot de tweede, zoals het meestal wordt voorgesteld. Integendeel, Oostenrijk-Hongarije moest zijn oorlog tegen Servie marginaliseren om de oorlog tegen Rusland mogelijk te maken. Het leeuwendeel van de Oostenrijks-Hongaarse strijdkrachten werd onder Duitse druk tegen Rusland gemobiliseerd. De aanval op Servie begon pas op 12 augustus, drie weken na de oorlogsverklaring, op een moment dat Duitsland Belgie al onder de voet had gelopen.

De oorlog was dus niet het gevolg van een misverstand, maar de welbewuste opzet van twee mannen: de Oostenrijks-Hongaarse minister van Buitenlandse Zaken graaf Berchtold en Moltke, zo besluit Fromkin zijn ijzersterke betoog. Als hij gelijk heeft, blijft de lezer niettemin met een onopgeloste vraag zitten. De Oostenrijks-Hongaarse strategie ging uit van een snelle en vernietigende veldtocht tegen Servie. Een Servische nederlaag als fait accompli garandeerde vrijwel zeker dat andere grote mogendheden, ook Rusland, niet tussenbeide zouden komen.

Zo gezien is het echter onbegrijpelijk dat Berchtold en de Oostenrijks-Hongaarse opperbevelhebber, Franz Conrad von Hotzendorf zo talmden met de oorlogsvoorbereidingen. Eerst wekenlang doen over de opstelling van het ultimatum aan Servie, daarna een langdurige mobilisatie en tenslotte de late aanval. Voor al dat uitstel zijn allerlei redenen aan te voeren, maar voor zover die redenen een onvermijdelijk beletsel vormden voor een snelle aanvalsoorlog, moeten Conrad von Hotzendorf en Berchtold dat van tevoren hebben geweten. Waarom dan deze onmogelijke strategie doorzetten? Of gaat het hier om een laatste, want noodlottige, demonstratie van het karakter van de Dubbelmonarchie, ooit door de Oostenrijkse sociaal-democraat Viktor Adler omschreven als 'Despotismus gemildert durch Schlamperei'?

Hoe dan ook, terwijl er in Berlijn op het laatste moment twijfels rezen, niet alleen bij de keizer, en kanselier Bethmann Holweg aan de vooravond van de Duitse oorlogsverklaring somber constateerde dat 'de steen aan het rollen was' en men 'de greep op de gebeurtenissen had verloren', begonnen Berchtold en Hotzendorf even laat als onbekommerd en zonder een spoor van twijfel aan hun oorlog tegen Servie.

De oorlog zelf is een onuitputtelijke bron voor steeds weer nieuwe boeken, niet alleen op het gebied van politieke en militaire geschiedenis, maar vooral ook over de wederwaardigheden van de bij honderdduizenden gesneuvelde en verwonde soldaten. Bij het jaarlijkse herinneringsfestival van het Royal British Legion, dat sinds jaar en dag rechtstreeks door de BBC wordt uitgezonden, waren op 12 november van dit jaar nog twee veteranen van de Great War present, 104 en 108 jaar oud, de allerlaatsten. De stemmen van de al gestorvenen blijven weerklinken in een oneindige stroom boeken, waarvoor onherroepelijk de wet van afnemende meeropbrengst geldt. Vergeten stemmen uit de Grote Oorlog onderscheidt zich door het feit dat het is gebaseerd op geluidsbanden van gesprekken met soldaten en ooggetuigen die zijn vastgelegd voor het archief van het Imperial War Museum. Dat maakt dit boek uniek. In een tijd dat staten als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk lichtzinnig oorlogen beginnen, en ons land er zich daar achteraf tamelijk schijterig bij aansluit, kan het geen kwaad er kennis van te nemen waar zoiets op uit kan lopen. ?

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Vrij Nederland
Datum verschijning
07-01-2005

« Terug naar het overzicht