Moussaoui


Elsevier, 15 april 2006

Doodstraf omdat strategische informatie niet serieus werd genomen

De jury heeft al beslist dat Zacarias Moussaoui in aanmerking komt voor de doodstraf, nadat hij onverwacht had verklaard geweten te hebben van de aanslagen van 11 september 2001. Eerder had de zogeheten ‘twintigste kaper’ de indruk gewekt geestelijk niet helemaal in orde te zijn. Hij zat op 11 september 2001 gevangen, al in augustus gearresteerd omdat hij zich verdacht gedroeg op een vliegschool. De openbare aanklager eist de doodstraf omdat Moussaoui de aanslagen zou hebben voorkomen als hij op tijd had gezegd dat hij er weet van had.
Staat dat vast? Voor zover ik het proces heb kunnen volgen, heeft de openbare aanklager geen moeite gedaan deze stelling zelfs maar aannemelijk te maken en gaan hij en de jury er voetstoots van uit dat deze klopt. 


Ik betwijfel dat. Als ik afga op deze zaak en een verwante, de oorlog tegen Saddam Hoessein, is het namelijk hoogst onwaarschijnlijk dat de aanslagen van de echte negentien vliegtuigkapers zouden zijn voorkomen door een verklaring van Moussaoui.

Hoessein Kamel, schoonzoon van Saddam Hoessein en hoofd van diens programma om massavernietigingswapens te produceren, vluchtte in 1995 naar Jordanië. In Amman verklaarde hij dat op zijn bevel alle chemische en biologische wapens van Irak in 1991 waren vernietigd en dat het programma om een atoombom te produceren had gefaald. Maar hij werd niet geloofd.

De CIA wist aan de vooravond van de oorlog in 2003 een aantal sleutelfiguren bij deze programma’s in Irak te laten vragen hoe het stond met de massavernietigingswapens van Saddam Hoessein. Ze verklaarden allemaal hetzelfde als Hoessein Kamel eerder. Maar de CIA en de Amerikaanse regering geloofden er allemaal niets van. Er moesten massavernietigingswapens zijn. 

In het rapport van de ‘9/11-commissie’, de onafhankelijke commissie die onderzoek deed naar de toedracht van de aanslagen van 11 september, kom je keer op keer soortgelijke verhalen tegen. De bekendste kaper, Mohammed Atta, en zijn cel, waren een jaar eerder als Al-Qa’ida-terroristen in de Verenigde Staten geïdentificeerd door een militaire inlichtingendienst. Met deze informatie werd niets gedaan. Dit patroon keert steeds weer terug. De Federal Aviation Administration (FAA) kreeg bijvoorbeeld vijf keer de waarschuwing dat Al-Qa’ida bezig was mensen te trainen voor vliegtuigkapingen in de Verenigde Staten. 

De FAA meende zelf dat een binnenlandse vlucht het meest waarschijnlijke doelwit zou zijn, maar bereidde zich er niet op voor. 
Pijnlijk is ook de constatering dat de aanslagen niet mogelijk zouden zijn geweest als de bestaande wetgeving gewoon zou zijn nageleefd, zowel wat betreft de toelating van de negentien kapers tot de Verenigde Staten, als de manier waarop zij met stanleymessen vliegtuigen binnen konden komen – dankzij lakse, slecht opgeleide en onderbetaalde controleurs. Die waren weer een gevolg van deregulering en privatisering overeenkomstig de uitgangspunten van de Republikeinse regering.

Richard Clarke, toentertijd de topterrorismebestrijder van de regering, rechtstreeks onder Nationaal Veiligheidsadviseur Condoleezza Rice, beschrijft in zijn memoires Against all enemies dat Rice er een jaar over deed om zijn rapport over de onmiddellijke dreiging van een terreuraanval door Al-Qa’ida op de agenda van president Bush te plaatsen. Toen was het echter al te laat.

Het gaat mij hier niet om de rechtszaak tegen Moussaoui, maar om het mechanisme dat er in de politiek (en evengoed in het bedrijfsleven) voor zorgt dat strategische informatie niet serieus wordt genomen. Ik onderken drie factoren. De eerste is gebrek aan samenwerking tussen organisaties die met hetzelfde bezig zijn. Soms gaat het om juridische beletselen, meestal om de behoefte elkaar de loef af te steken. Het samenvoegen van zulke organisaties lost overigens niets op. In de Verenigde Staten is dat gedaan met de oprichting van het departement van Homeland Security , maar bij de ramp Katrina in New Orleans bleek het middel erger dan de kwaal.

De tweede factor is vooroordeel. De regering-Bush negeerde onder het devies ‘Anything But Clinton’ (ABC) Al-Qa’ida, omdat president Clinton zijn opvolger ervoor gewaarschuwd had als een groot en onmiddellijk gevaar voor de Verenigde Staten. De derde is ‘tunnelvisie’ of ‘groepsdenken’, het verschijnsel dat informatie alleen maar wordt opgenomen omdat die overeenstemt met wat een groep besluitvormers toch al vindt. Aan de combinatie van die drie wordt het leven van Moussaoui straks geofferd.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
15-04-2006

« Terug naar het overzicht