Klein jaar in Afghanistan



 Begin dit jaar besloot Nederland tot het zenden van een forse troepenmacht naar Afghanistan. De meeste militairen zouden worden gestationeerd in de provincie Uruzgan, om daar bescherming te bieden aan opbouwwerk van de Afghaanse overheid en buitenlandse non-gouvernementele organisaties (ngo's). De veronderstelling was toen dat de voorafgaande operatie 'Enduring Freedom' een eind had gemaakt aan de operaties van Talibanstrijders in dit gebied. Het zou geen 'vechtmissie' zijn.

 Die veronderstelling bleek al snel niet te kloppen. Het onderscheid tussen 'vechten' en 'wederopbouw' bestaat louter op papier. Wat valt er aan het eind van het eerste jaar te zeggen over de Nederlandse bemoeienis? Bij Defensie zijn ze daar nuchter over en allerminst optimistisch.

 Tot op zekere hoogte werkt de 'inktvlek-benadering'. Deze houdt in dat stukje bij beetje dorpen onder effectief Afghaans gezag worden gebracht en dat dan ook blijven. Maar de inktvlek is klein en vloeit niet snel uit. In een tribale samenleving als Afghanistan zijn goede contacten met stam- en dorpsoudsten van meer belang dan die met de officiele overheid. Die geniet hier nauwelijks gezag, al is men niet ontevreden over de onder Nederlandse druk benoemde nieuwe gouverneur. Maar het Afghaanse bestuur, de Afghaanse politie en het Afghaanse leger ter plaatse - dat stelt allemaal nog niet veel voor, zeker het leger niet.

 Toch beseffen de Nederlanders heel goed dat het succes van hun operatie uiteindelijk afhankelijk is van de vraag of de Afghanen hier zelf het heft in handen nemen. Als bescheiden succes voert men bij Defensie aan dat inmiddels zeven buitenlandse ngo's in Uruzgan actief zijn. De bescheidenheid van dit succes laat zich aflezen aan het feit dat geen daarvan met naam wil worden genoemd.

 Ik heb de indruk dat het Nederlandse detachement de lessen van generaal Rupert Smith' The Utility of Force (waarover ik hier op 18 november schreef) beter ter harte neemt dan onze NAVO-partners. Die vinden dat wij niet hard genoeg optreden en dat heeft tot enkele scherpe confrontaties op hoog niveau geleid. Niets zou echter dommer zijn dan het 'succes' van de NAVO-troepen af te lezen aan het aantal gedode Taliban-strijders. Het bloed der martelaren is het zaad der kerk. Niet iedereen die op westerse militairen schiet, is een Talibanstrijder. Vandaar dat de NAVO het heeft over OEF - other enemy forces. Veel van de Talibanstrijders zijn lokaal gerekruteerde jongens. Hun dood vereist bloedwraak door de stam waarvan ze deel uitmaakten. Hoe minder slachtoffers er vallen, hoe beter.

 Militair optreden is maar een klein element in de operatie om Afghanistan enigszins te pacificeren. Doorslaggevend zijn daarbij kwesties waaraan de Nederlanders weinig tot niets kunnen doen. In de eerste plaats de economie van het platteland, dat sinds de 'bevrijding' door de Amerikanen is veranderd in 's werelds grootste opiumplantage. Zolang de Afghaanse boeren geen aantrekkelijk alternatief wordt geboden, is Afghanistan een verloren zaak. Want de Taliban gebruikt de opiumwinst om mensen om te kopen en soldaten te werven. Daarnaast is in het afgelopen halfjaar Waziristan, het gebied in Pakistan dat grenst aan Afghanistan, een vrijplaats geworden voor Al-Qai'da en de Taliban. Met als resultaat dat de NAVO-acties in het zuiden van Afghanistan inderdaad uitlopen op 'dweilen met de kraan open'.

 Vervolgens doet het Westen, militair zowel als financieel, veel te weinig om effectief te kunnen zijn. De NAVO is tot nu toe niet in staat geweest ten minste een gevechtsbataljon extra naar Afghanistan te krijgen dat als strategische reserve dienst kan doen, zodat nu, als er in de ene provincie iets misgaat, troepen moeten worden onttrokken aan hun taak in een andere.

 Bovendien wankelt de regering van president Hamid Karzai. De overhaaste invoering van 'democratie' heeft ertoe geleid dat parlement en regering voor een niet gering deel worden bemand door roverhoofdmannen, die indertijd door de Amerikaanse inlichtingendienst CIA zijn omgekocht om de Taliban te verdrijven. Zonder grootscheepse financiele en organisatorische hulp is het embryonale democratische regime gedoemd ten onder te gaan.

 Het is triest dat het Nederlandse politieke debat over Afghanistan niet gaat over de voorwaarden die uiteindelijk succes of falen van de westerse inmenging in dat land bepalen. Nog triester is de algemene westerse lamlendigheid als het om Afghanistan gaat. Anders dan in Irak valt daar nog wat te winnen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
30-12-2006

« Terug naar het overzicht