GEMISTE KANSEN

Twee grote kwesties stonden een jaar geleden boven aan de internationale politieke agenda: Irak en Europa. Bij de eerste ging het om de vraag of naleving van de verplichtingen die Irak na het eind van de Golfoorlog van 1991-1992 door de Verenigde Naties waren opgelegd, langs vreedzame weg alsnog kon worden afgedwongen. Bij de tweede betrof het de kwestie of de Europese Unie politiek-bestuurlijk kon zijn hervormd voor de toetreding van nog eens tien leden.

De grote politieke en militaire druk van Amerika op Irak maakte in de eerste zaak aanvankelijk een vreedzame oplossing waarschijnlijk. De Amerikaanse regering was echter van plan hoe dan ook, met of zonder legitimatie van de Verenigde Naties, gewapenderhand aan het regime van Saddam Hoessein een eind te maken.

De voorgestelde casus belli was de onmiddellijke bedreiging van de Verenigde Staten door Iraakse massavernietigingswapens. Zowel Washington als Londen stelde over onweerlegbare bewijzen dienaangaande te beschikken. Enkel en alleen op basis van dit argument stemde de Amerikaanse volksvertegenwoordiging in met de voorgeno- men oorlog. Deze werd welbewust door de Amerikaanse president begonnen zonder enige basis in het volkenrecht en in strijd met het Handvest van de Verenigde Naties.

De rechtvaardiging van wat een 'preventieve oorlog' zou zijn, viel in duigen toen er niet alleen geen sprake bleek te zijn geweest van een 'clear and present danger', maar er ook geen massavernietigingswapens werden gevonden. President George W. Bush en de Britse premier Tony Blair hadden gelogen. Vervolgens trad aan het licht dat het de regering-Bush, buiten het bevoordelen van Amerikaanse bedrijven en belangen, aan elke competentie ontbrak voor de opbouw van een nieuw, democratisch Irak.

De geloofwaardigheid van de Amerikaanse en Britse regering ligt aan duigen, het stelsel van internationale politiek is ernstig beschadigd, Irak is verzamelpunt van fundamentalistische terroristen geworden, de stabiliteit in het Midden-Oosten is verder aangetast en het terrorisme van Osama bin Laden en de zijnen sterk bevorderd.

De Europese Conventie moest slagen waar intergouvernementele conferenties tot dan toe hadden gefaald: het verzinnen van een werkbare structuur van politieke besluitvorming voor een EU van 25 leden. Het resultaat is gepresenteerd als een 'grondwet' voor Europa. Dat is onzin. Enerzijds gaat het om een welkome samenvatting en vereenvoudiging van de bestaande verdragen. Anderzijds stelde de Conventie een aantal wijzigingen voor ten opzichte van die verdragen die wellicht nuttig zijn, maar in wezen niet veel nieuws bevatten. De bestaande Europese Unie is geen politieke gemeenschap, maar primair een economisch project: het vormen van een economische ruimte waarin het vrije verkeer van mensen, goederen, diensten en kapitaal een realiteit is. Politieke samenwerking en samenwerking op het gebied van misdaadbestrijding en defensie zijn daarbij toch altijd van tweederangs belang gebleven.

Het voorstel van de Conventie stelt veel minder voor dan het Verdrag van Maastricht (1991), dat onder andere, tot begrijpelijke verbazing van de burgers in Europa, tot de Economische en Monetaire Unie leidde en de afschaffing van de nationale munt in de meeste lidstaten.

Maar het bescheiden voorstel van de Conventie is op een belangrijk punt alweer ondermijnd. Alle lidstaten zullen toch een eigen Commissaris in de Europese Commissie krijgen. Een Commissie met 25 leden leidt er onherroepelijk toe dat de werkelijke beslissingen elders worden genomen. De uitbreiding met tien nieuwe, veel armere leden komt neer op de politieke en economische verzwakking van de Unie, die gepaard zal gaan met grote politieke spanningen. De recente ruzie over naleving van het Stabiliteitspact is niet meer dan een ouverture van wat ons te wachten staat.

Irak en Europa: twee gemiste kansen in 2003.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
20-12-2003

« Terug naar het overzicht