Een typische Britse traditie

Opgenomen in: Geschriften van een intellectuele glazenwasser.

 

De film My Fair Lady speelt zich af rond 1900. Sinds hij een tijdje geleden weer eens op de televisie vertoond werd, was bij mij blijven hangen dat er, historisch gezien, iets niet klopte. Niet iets van belang, maar toch iets wat eigen­lijk niet kon, zoals dure oorlogsfilms waarin Duitse Tiger­tanks gespeeld worden door Amerikaanse Shermans, die met hakenkrui­sen zijn beschilderd.

            Pas later schoot mij te binnen wat er niet in de haak was. Het is de heer Doolittle, die de gehele nacht voor zijn huwelijk luid zingend van de ene kroeg naar de andere dweilt. Alsof de sluitingstijden van de pubs (23.00 uur in Londen, 22.30 uur daarbuiten) voor hem niet bestonden!

            Het woord 'traditie' wordt, zeker als het om Engeland gaat, vrijwel automatisch voorafgegaan door het bijvoeglijk naamwoord 'eeuwenoud'. Geen land, zo heet het, is zo door tradities getekend als Groot-Brittannië. Een van de mooiste scènes uit de dagboekaantekeningen van Richard Crossman, die van 1964 tot 1970 minister in het kabinet-Wilson was, is die waarin hij de Britse Prinsjes­dag beschrijft, compleet met een geheel in harnas gestoken mijnwerkerslei­der, die, inmiddels tot het Hogerhuis verheven, zwetend en rinkelend het Rijks­zwaard in de optocht torst.

            Maar niet alle traditie is eeuwenoud. Verrassend is veel onderzoek dat onder schriftloze stammen en volkeren is gedaan. Vaak bleek dan dat tradities als het ware uitgevonden werden op het ogenblik dat het blanke koloniale bestuur trachtte zijn wetten en regels en cultuur op te leg­gen.[1] Tradities zijn in dat geval dus niet zozeer uitdrukking van de eigen identiteit, maar een verdedigingsmiddel tegen druk van buiten.

            Vrijwel niemand in Engeland kan je uitleggen waarom de pubs zulke vreemde en vroege sluitingstijden hebben; iedereen verwijst naar 'traditie' als een vanzelfsprekende verkla­ring. Toch zijn de open pubs van My Fair Lady historisch helemaal verantwoord. Vóór de Eerste Wereld­oor­log, in Engeland nog altijd de Great War, bestonden deze traditione­le slui­tingstij­den helemaal niet. De Great War, want in verhou­ding tot de Tweede Wereldoorlog waren de ver­liezen in de Eerste Wereldoor­log cata­strofaal. De uit­einde­lij­ke oorzaak van die verliezen was een ontwikke­ling van de militaire tech­niek in omvang en complexi­teit, waar strate­gie, tactiek, organisa­tie en cultuur ver bij achter bleven. De standaardtactiek aan het Westelijk Front bestond uit het leggen van een monster­achtige, urenlange barrage van zware artillerie op de Duitse linies. Bij het tweede offensief aan de Somme presteerden de Britten­ het één stuk geschut per vijf meter frontlijn op te stel­len. Als de kanonnen zwegen, kwam de infanterie de loop­graven uit en trok door het niemandsland op. Dit gebeurde veelal netjes in het gelid, al ging de 'thin red line' waarvan Kipling dichtte, nu in kaki gekleed.

            Het gruwelijkste voorbeeld van zo'n aanval deed zich de eerste juli van 1916 voor, toen de Britse opperbevelhebber, generaal Haig, het offensief aan de Somme (Somme-I) opende. Het was de eerste keer dat de vrijwilligers van Kitcheners Nieuwe Leger werden ingezet. Enthousi­ast, maar slecht geoe­fend, hadden ze niets anders geleerd dan in keurige rijen met twee of drie meter tussenruimte, rechtop marcherend, aan te vallen. Dekking zoeken was 'not done'. Die dag leed het Britse leger de zwaarste verliezen uit de geschiedenis van het Rijk: 57.470 man, waarvan ruim 20.000 doden.

            Maar ook waar de aanval handiger was georganiseerd, stond het resultaat van tevoren vast. De infanterie moest oprukken over een terrein dat door de voorafgaande beschieting in een vrijwel onbegaanbare woestenij van modder was herscha­pen. Altijd waren de Duitsers op tijd terug in hun stellingen om met machinegeweren de Britse infanteristen weg te maaien.

            De enige slotsom die de veldheren van die tijd uit deze gang van zaken konden trekken, was echter dat waar het aan gemankeerd had onvoldoende kanonvuur was geweest. Dit, op zijn beurt, zou het gevolg zijn geweest van gebrek aan munitie. Zo kwam de Zwarte Piet uiteindelijk bij de munitie-industrie terecht. Daar, zo heette het, werd geslampamperd.

            Op deze wijze ontstond het shell-scandal, het grana­ten­schandaal. De generaals begonnen ermee, Lloyd-George nam hun verhaal over en de kranten praatten hem na. Nu konden maatre­gelen niet uitblijven. De lanterfantende munitiemakers werd het onmoge­lijk gemaakt na het middaguur in de kroeg te blijven hangen. Ook nachtbrakerij was voortaan uit den boze. En de pubs mochten voortaan pas open als de arbei­ders allang waren gestopt met grana­ten bij te vijlen. Zo kwamen de ope­nings- en slui­tingstijden van de Engelse pub tot stand. Geba­seerd op een onzinnig, misleidend en nu ook vergeten voor­wendsel, heeft niemand er daarna ooit kans toe gezien aan deze sluitingstij­den een eind te maken. Integendeel: wie zou er durven optre­den tegen zo'n eerbiedwaardige Britse traditie?

 

Het Parool, 11 november 1979

1. Elizabeth Colson, Tradition and Contract. The problem of order, London: Heineman, 1975. Het thema van de ‘uitvinding van de traditie’ is later vooral bekend geworden door het werk van Eric Hobsbawm. Cf. Eric Hobsbawm and Terence Ranger, (Eds.), The invention of Tradition,Cambridge: Cambridge Ubiversity Press, 1983.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
11-11-1979

« Terug naar het overzicht