EEN MYTHE DEMONTEREN

Vijf jaar na de aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon is de aanstichter nog steeds op vrije voeten. Osama bin Laden kreeg in december 2001 de kans te ontsnappen uit zijn omsingeling in het Tora Bora-gebergte, omdat Amerika de achtervolging had uitbesteed aan Afghaanse huursoldaten.

Sindsdien wordt er naar hem gezocht in het onherbergzame grensgebied van Pakistan en Afghanistan, maar de Amerikaanse commando-eenheden die op hem jagen, zijn het spoor al twee jaar bijster. Geen wapenfeit om trots op te zijn voor een president die op 12 september 2001 beloofde dat Bin Laden zijn gerechte straf niet zou ontlopen.

Volgens beproefd recept heeft deze Amerikaanse regering daarom een mythe in het leven geroepen: de aanslagen van vijf jaar geleden zijn eigenlijk de schuld van president Bill Clinton. Twee weken geleden viel dat ook te lezen in Elsevier. Als Clinton flink had opgetreden in 1993, 1998 en 2000, dan had George W. Bush nu niet de rotzooi hoeven op te ruimen, was de teneur van een verhaal uit New York.

Clinton zelf eiste kort daarvoor dat de Amerikaanse televisiezender ABC een fragment zou schrappen uit een zogenaamd historisch correcte reconstructie van de jacht op Bin Laden tijdens zijn ambtstermijn. Daarin werd het voorgesteld alsof Amerikaanse geheim agenten Bin Laden al onder schot hadden, toen ze van de president de instructie kregen om niet te schieten. Een verzinsel van de scriptwriter, die een goede vriend van de extreem-rechtse radiolasteraar Russ Limbaugh bleek te zijn.

Bij eerdere lastercampagnes werden de tegenkandidaten van Bush, de Republikein John McCain en de Democraat John Kerry, uitgeschakeld. De eerste door in het zuiden van de Verenigde Staten het gerucht te verspreiden dat McCain een zwart bastaardkind had, de tweede door twijfel te wekken over Kerry's moed als soldaat in Vietnam. Maar Clinton kan niet meer worden uitgeschakeld, en de mythe heeft alle elementen in zich om in het gezicht van de Republikeinen te ontploffen.

Wie zich ook maar een beetje verdiept in de strijd tegen Osama bin Laden en Al-Qa'ida, stuit namelijk direct op twee onloochenbare gegevens. Het eerste is dat de Republikeinse meerderheid in het Congres tijdens het presidentschap van Clinton diens strijd tegen Al-Qa'ida frustreerde en hem zowel indirect als rechtstreeks tegenwerkte.

Indirect door Clinton bijna twee jaar lang het regeren vrijwel onmogelijk te maken met een poging hem af te zetten vanwege diens affaire met een stagiaire. Niets tekent het politieke verantwoordelijkheidsbesef van de Republikeinse meerderheid zozeer als het feit dat deze een leugentje in een prive-affaire opblies tot de 'high crimes and misdemeanour' die de grond voor afzetting vormen. Terwijl zij die procedure niet eens overwoog ten aanzien van een president die het land heeft voorgelogen over de band tussen Irak en Al-Qa'ida en het bestaan van massavernietigingswapens, en op grond daarvan een rampzalige oorlog begon.

Toen Clinton tijdens de impeachment-procedure een aanval met kruisvluchtwapens liet uitvoeren op een fabriek in Sudan waar chemische wapens zouden worden vervaardigd, vielen de Republikeinen over hem heen: dat deed hij alleen maar om de aandacht van Monica Lewinsky af te leiden. Vaststond toen al dat Sudan onderdak aan Bin Laden verleende. En ook dat de regering daadwerkelijk met hem samenwerkte.

Het tweede gegeven is dat Clinton bij de overdracht van het presidentschap zijn opvolger waarschuwde dat Al-Qa'ida het voornaamste gevaar voor de Verenigde Staten vormde. Dat was voor Bush en de zijnen juist een doorslaggevend argument om dit dossier terzijde te leggen. Het uitgangspunt van de nieuwe regering luidde immers 'ABC' - Anything But Clinton.

In het rapport van de nationale onderzoekscommissie (The 9/11 Commission Report) is na te lezen hoezeer Bush systematisch het gevaar van Al-Qa'ida negeerde, net als alle waarschuwingen dat een aanval op handen was. Eerder al schreef Richard Clarke, de voornaamste contraterrorisme-adviseur van Clinton en Bush, hoe hij een jaar lang vruchteloos probeerde de dreiging van Osama bin Laden op de presidentiele agenda te krijgen.

Dat lukte pas op 4 september 2001, maar minister van Defensie Donald Rumsfeld vond toen al dat Irak belangrijker was dan Al-Qa'ida. Er gebeurde niets. Tot een week later.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
23-09-2006

« Terug naar het overzicht