Dubieuze politieke vernieuwing

Het ideale verkiezingsprogramma van een serieuze partij zou uit niets anders moeten bestaan dan uit de conclusies en beleidsvoornemens die gebaseerd zijn op in de voorafgaande periode gemaakte analyses van de belangrijkste politieke problemen.Daar zouden de onderliggende argumentaties te vinden moeten zijn, maar ook de juridische en beleidsmatige condities voor de realisering van een programmapunt.

Helaas krijgt men de indruk dat politieke partijen het verkiezingsprogramma steeds meer opstellen als een mandje losse ideetjes. Terecht kwalificeerde minister Zalm het plannetje in het ontwerp vvd-verkiezingsprogramma om een luchthaven in de Noordzee aan te leggen als megalomane prietpraat. Het is nergens op gebaseerd en het negeert de negatieve uitkomsten van de discussie daarover in een nog niet zo ver verleden.

Soortgelijks geldt voor een ideetje dat met recht ‘paars’ mag heten. Zowel vvd als PvdA stellen voor de Tweede Kamer van 150 tot 100 leden terug te brengen, en de Eerste Kamer van vijfenzeventig tot vijftig. In beide gevallen ontbreekt het aan serieuze onderbouwing.

Op het afscheidssymposium voor Ayaan Hirsi Ali legde de voorzitter van de verkiezingsprogramcommissie van de vvd, Ben Verwaayen, uit wat de bedoeling was: in de Kamer moesten 150 filiaalhouders vervangen worden door 100 generalisten. Hij legde niet uit waarom een vermindering met een derde tot dit resultaat zou leiden. Evenmin gaf hij als lichtend voorbeeld de situatie van vóór 1956, toen de Tweede Kamer inderdaad honderd leden telde. En tenslotte bleef hij in gebreke aannemelijk te maken wat het voordeel is van honderd ‘generalisten’ boven vijftig of tien.

Zijn logica volgend zou elke partij het best vertegenwoordigd kunnen worden door één zeer generalistisch lid. Volgens de laatste peilingen bezit dit scenario voor d66 een zekere realiteitswaarde. Bij de PvdA valt dit voorstel evenzeer uit de lucht. In de afgelopen jaren bracht de partij het rapport De leidende burger uit over politieke vernieuwing, op basis waarvan het congres van de PvdA in december 2005 een aantal besluiten nam. Noch in dat rapport, noch op dat congres is iets voorgesteld of besloten over de omvang van de volksvertegenwoordiging.

Het gaat hier dus om een ideetje ingebracht in de verkiezingsprogrammacommissie, een niet gekozen lichaam. Vanuit democratisch oogpunt klopt dit niet. Tenslotte gaat het hier niet om een plotseling opgekomen kwestie die redelijkerwijs niet eerder in de partij aan de orde kon worden gesteld om er een weloverwogen standpunt over te bepalen.

De door Wouter Bos bij de presentatie van het conceptprogramma verzonnen argumentatie verschilde niet van die van Verwaayen, en is dus even zwak. De logica van beider verhaal leidt tot de conclusie dat het probleem niet de omvang van de Kamer, maar de omvang van de fracties is.

Er wordt immers impliciet verwezen naar kleine rechtse en linkse fracties, die erin slagen generalisten van formaat voort te brengen, van Eijmert van Middelkoop en André Rouvoet tot Fred van der Spek en Jan Marijnissen. Als men dat wil, moet men voorstellen fracties, los van de verkiezingsuitslag, een maximum aantal volksvertegenwoordigers te laten tellen, laten we zeggen vijf of zes. De kiezersuitslag wordt dan verdisconteerd in het stemgewicht dat per fractie wordt toegekend.

Overigens is de Nederlandse volksvertegenwoordiging in omvang nu al één van de kleinste in Europa. Ik geloof niet dat in een andere staat van vergelijkbare omvang de verhouding kiezer-gekozene zo groot is. Voor versterking van het aanhoudend gezanik over de ‘kloof’ tussen kiezer en gekozene, een gezanik waar vvd en PvdA graag aan meedoen, zou het vanzelfsprekend prachtig zijn als in de toekomst een Kamerlid door meer dan 90.000 burgers moet worden gekozen dan zoals nu door zo’n 60.000.

 

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Socialisme & Democratie
Datum verschijning
08-09-2006

« Terug naar het overzicht