De macht van de graaipartijen

Al vijftien jaar is de neergang van politieke partijen een belangrijk thema in het politieke debat. Volgens de politicoloog Peter Mair zijn het echter niet partijen die in problemen verkeren, maar de partij-organisaties. Parool-columnist Bart Tromp gaat op zijn stelling in.

POLITIEKE partijen bepalen wie er in parlementen en andere vertegenwoordigende lichamen zitting nemen. Zij bepalen wie ons regeren. Maar als politieke organisaties verkommeren zij. Steeds minder kiezers identificeren zich met een partij. Steeds minder kiezers nemen aan de verkiezingen deel.

In heel Europa was in 1980 nog tien procent van het electoraat lid van een politieke partij. Twintig jaar later is dat gedaald tot zes procent. Dit ledenverlies gaat gepaard met een ontwikkeling waarbij partijen steeds meer verbonden raken met het staatsapparaat en steeds minder geworteld zijn in de samenleving.

Peter Mair leverde met deze bijdrage gisteren de aftrap in een seminar over plaats en toekomst van politieke partijen, onder auspicien van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau ten dienste van de PvdA.

Aan zijn diagnose verbond Mair sombere conclusies. Partijen zijn inhoudelijk te veel op elkaar gaan lijken. Een weg terug is niet mogelijk. Het enige wat partijen rest, is het bewaken van de democratie.

Het kwam mij voor dat dit sobere recept verwijst naar de periode voor de opkomst van politieke partijen, de periode van 'standspolitiek', toen leden van de Tweede Kamer gekozen werden met geen ander mandaat dan 'de grondwet te handhaven'. Maar zo'n standspolitiek was alleen maar mogelijk bij afwezigheid van politieke tegenstellingen en bij een beperkt electoraat van min of meer dezelfde maatschappelijke achtergrond.

In de hedendaagse democratie kan dit recept niet werken. Nog afgezien van het feit dat Mairs conclusie behalve somber eigenlijk ook nog heel optimistisch is. Waarom zouden politieke partijen het zich immers tot centrale taak rekenen de procedures van de democratie te beschermen? Politieke partijen zijn ontstaan om macht te verwerven. Democratie is een consequentie van het feit dat er meer dan een partij is, zodat zij gedwongen zijn met elkaar te concurreren.

De grote socioloog Max Weber maakte honderd jaar geleden al onderscheid tussen Weltanschauungsparteien en Appropriationsparteien. De eerste proberen door middel van politieke macht een bepaalde visie op de inrichting van de maatschappij te verwezenlijken; de tweede zijn uit op het verwerven van macht om daarmee zichzelf en de eigen aanhang te bevoordelen.

Mair en andere politicologen beschrijven de neergang van het eerste type partij. Deze betekent op termijn onvermijdelijk hun overgang in partijen van het tweede type, laten wij ze 'graaipartijen' noemen.

Dat is wat mij betreft het centrale thema in het debat over neergang van politieke partijen. In de discussie van gisteren vertaalde deze zich in de vraag of een politieke partij eigenlijk nog wel gebaseerd moet zijn op de vrijwillige organisatie van leden.

De ontwikkeling gaat immers in een heel andere richting: partijen concentreren zich steeds meer op verkiezingscampagnes en die worden steeds 'professioneler', dat wil zeggen steeds duurder. Aan vrijwilligers die folders uitdelen is nauwelijks behoefte. Het gaat om kiezersonderzoek, consultants, communicatiedeskundigen. De thema's van de campagne zijn niet zelden al bepaald voordat het verkiezingsprogram door officiele partijorganen is vastgesteld. De strategie wordt bepaald door de partijleider en zijn hofhouding, niet door een partijbestuur.

De PvdA loopt in deze transformatie tot campagnepartij voorop. Zelf heb ik eerder sarcastisch geconstateerd dat deze partij verworden is tot een uitzendbureau voor Kamerleden en een campagnebureau voor de lijst-Kok. Deze omschrijving werd gisteren door een aantal deelnemers aan het seminar niet afgewezen. Integendeel, meenden zij, zo is het en wat is daar eigenlijk mis aan?

Dit illustreerde dat de bonzen en hun helpers niets willen weten van een politieke partij waarin zij door leden gekritiseerd en gecontroleerd kunnen worden. Dit gebeurde ook hier weer met het argument dat een handjevol leden veel minder belangrijk is dan het oordeel van de kiezers. Daar moet je je wat van aantrekken!

Dit is holle retoriek. Het kiezersoordeel is een bot wapen als het gaat om interne controle op de partij-elite. Wim Kok voerde de PvdA naar vijf achtereenvolgende verkiezingsnederlagen, waarvan de laatste de grootste was uit de geschiedenis van de partij. Maar van dit vernietigende oordeel van de kiezers heeft hij zich niets aangetrokken: hij bleef gewoon zitten.

Indertijd heb ik het 'Greenpeace-model' gelanceerd als aanduiding voor een partij waarin een klein aantal professionelen, die zichzelf recruteren, de dienst uitmaken, daartoe in staat gesteld door een leger donateurs dat niets te vertellen heeft.

Zulke partijen zonder leden zijn zeer wel mogelijk. Maar zij zouden op twee manieren zeer kwetsbaar zijn. In de eerste plaats zou het ze aan legitimiteit ontbreken. Hoe immers kan de politieke democratie geloofwaardig in stand worden gehouden door organisaties die zelf niet democratisch willen zijn?

In de tweede plaats zouden zulke partijen zeer gevoelig zijn voor corruptie, financieel zowel als moreel. Zij zouden immers geen interne waarborgen kennen die machtsmisbruik tegengaan, want die bestaan alleen maar wanneer machthebbers rechtstreeks gecontroleerd worden en verantwoording af moeten leggen. Het 'Greenpeacemodel' versterkt de trend in de richting van politieke graaipartijen.

De vitaliteit van de politieke democratie hangt er daarom in niet geringe mate van af of politieke partijen erin slagen in eigen gelederen democratie en openbaarheid te realiseren. Ik ben daar allerminst gerust op, als ik de weigering van te veel beroepspolitici zie om dit vraagstuk zelfs maar te erkennen.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
06-07-2000

« Terug naar het overzicht